Kinderopvang in Nederland: Uitdagingen, kosten en toekomstplannen
juli 20, 2025
De rol van winst in de kinderopvang is een onderwerp dat in de afgelopen jaren veel aandacht heeft gekregen, zowel binnen de sector als bij ouders, beleidsmakers en maatschappelijke organisaties. De vraag is hoe die winst moet worden ingezet: in de zorg voor kinderen, in de kwaliteit van de opvang of in het personeel, of moet het naar eigenaren of aandeelhouders stromen? Uit verschillende peilingen en onderzoeken is duidelijk dat ouders de voorkeur geven aan het eerste. Bovendien zijn er maatregelen in overweging genomen om de stroom van winst in de sector te beperken of te reguleren, om te voorkomen dat kinderopvang te duur wordt of dat kwaliteit onder druk komt te staan.
In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de huidige stand van zaken rondom winst in de kinderopvang, de visies van ouders, de rol van particuliere investeerders, en de maatregelen die worden overwogen om de balans tussen winst en kwaliteit te behouden.
Uit een peiling van Ouders & Onderwijs en Voor Werkende Ouders met het Landelijk Ouderpanel blijkt dat ouders sterk van mening zijn dat winsten in de kinderopvang niet naar aandeelhouders of bestuurders mogen stromen, maar geïnvesteerd moeten worden in de opvang zelf. Volgens de peiling vindt 72% van de ouders dat winst behoort te worden ingezet in de zorg voor kinderen, het personeel en de kwaliteit van de kinderopvang. Verder duidt 85% van de ouders aan dat het personeel in de kinderopvang niet meer mag verdienen dan de Balkenendenorm, een maatstaf die wordt gebruikt om te bepalen wat een eerlijke beloning is.
Een ouder uit de peiling zegt hierover: “Ik vind niet dat kinderopvang veel winst zou moeten mogen maken ten gunste van aandeelhouders of de eigenaren. Kinderopvangorganisaties moeten wel kunnen investeren in kleinere groepen, beter betalen van hun personeel, ondersteunen van leidsters door het aannemen van administratief of huishoudelijk personeel in verband met taakverlichting en investeren in goede voorzieningen en de locatie.”
Deze visie wordt gedeeld door Marjet Winsemius, directeur van Voor Werkende Ouders. Zij benadrukt dat ouders waarderen dat er keuzes zijn, zoals een buiten BSO, maar dat de zorg voor kinderen centraal moet staan. Zij wijst erop dat de overheid een groot deel van de kinderopvang vergoed, wat betekent dat de winst niet naar derden moet stromen.
Momenteel zijn ongeveer 50% van de kinderopvangorganisaties in particuliere handen, variërend van kleine eenmanszaken tot grote private equity-bedrijven. Deze laatsten zijn vaak op zoek naar een zo hoog mogelijk rendement en kunnen organisaties kopen, reorganiseren en later met winst doorverkopen. Dit leidt tot zorgen over het feit dat geld uit de kinderopvangsector stroomt, in plaats van binnen de sector te blijven.
Geert de Wit, vice-voorzitter van de Branchevereniging Maatschappelijke Kinderopvang (BMK), benadrukt dat ook bij niet-private equity-organisaties het geld soms verloopt. “Bij private equity ligt dat voor de hand: de investeerders willen immers een flink rendement. Maar ook bij andere organisaties gebeuren er vreemde dingen. Zo zijn bijvoorbeeld de bedragen die particuliere eigenaren bij de verkoop vragen vaak over de top. Kinderopvang is daarmee, anders dan je wellicht zou denken, big business.”
Deelname van Canadese vastgoedbeleggers zoals Brookfield en Capreit in de Nederlandse kinderopvangsector is ook geconstateerd. Uit onderzoek van SOMO en Milieudefensie blijkt dat deze beleggers duizenden woningen in Nederland bezitten. Dit heeft gevolgen voor de prijsdruk op woningen en ook op de kinderopvangsector. Beleggers kunnen kiezen om de huurprijzen of de opvangtarieven te verhogen om hun investeringen te maximaliseren.
De PvdA, GroenLinks en SP hebben daarom een initiatiefwet aangekondigd om winstuitkeringen in de kinderopvang aan banden te leggen. Zij stellen dat het onaanvaardbaar is dat een zwaar publiek-gefinancierde sector haar winsten mag uitkeren aan buitenlandse investeringsmaatschappijen. De Maatschappelijke Kinderopvang steunt deze visie en benadrukt dat kinderopvang beter af is zonder private equity-fondsen.
In 2025 gaat het huidige kinderopvangtoeslagstelsel worden vervangen door een nieuw financieringsmodel. Werkende ouders zullen 96% van de kinderopvangkosten vergoed krijgen, terwijl zij slechts 4% zelf betalen. Dit stelsel heeft tot doel om de financiële druk op ouders te verlichten en de combinatie van werk en kinderopvang te vergemakkelijken.
Echter, experts vrezen dat commerciële aanbieders deze verandering als kans zullen zien om hun tarieven fors te verhogen. Ouders met een hoger inkomen zullen immers bereid zijn te betalen voor extra voordelen of hogere kwaliteit, terwijl ouders met een lager inkomen het zwaarst zullen vallen. Dit kan leiden tot een neerwaartse spiraal, waarin kinderopvangorganisaties concurreren op prijs en eventueel kwaliteit verliezen.
Een mogelijke maatregel om dit te voorkomen is een prijsplafond. Dit zou ervoor zorgen dat kinderopvang niet te duur wordt en dat winsten niet buitenproportioneel hoog kunnen zijn. Echter, het toepassen van een prijsplafond is complex, aangezien kosten per regio verschillen en het moeilijk is om een eerlijke maatstaf te hanteren.
Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft onderzoek laten uitvoeren naar maatregelen om winsten in de kinderopvang te beperken. Mogelijke opties zijn:
Een andere mogelijkheid is om winstuitkeringen volledig te verbannen. Dit zou betekenen dat alle winsten binnen de organisatie blijven en niet naar eigenaren of aandeelhouders mogen stromen. Dit is ook de visie van de initiatiefwet van de PvdA, GroenLinks en SP.
Een nieuwe wet hoeft niet per se een einde te maken aan het principe van ondernemerschap in de kinderopvangsector. Geert de Wit benadrukt dat ondernemerschap een deel is van de innovatie in de sector en dat het moet blijven bestaan. Echter, er moet wel een grens zijn aan de hoeveelheid geld die uit de sector stroomt.
De overheid betaalt immers ongeveer 70% van de kosten voor kinderopvang. Dit betekent dat het belangrijk is dat de winst binnen de sector blijft en wordt ingezet in kwaliteit, personeel en voorzieningen. Door regels in te houden en grenzen aan winst te stellen, kan de kwaliteit van de kinderopvang behouden blijven.
Een voorbeeld van een regel is de beroepskracht-kindratio, die bepaalt hoeveel kinderen een verpleegkundige of opvangleidster mag verzorgen. Ook de drie-uursregeling en het vaste gezichten criterium zijn bedoeld om te voorkomen dat organisaties kiezen voor minder kwaliteit om kosten te besparen.
De discussie over winst in de kinderopvang is complex en raakt de belangen van ouders, kinderopvangorganisaties en de overheid. Uit peilingen blijkt duidelijk dat ouders winsten willen zien geïnvesteerd in de zorg voor kinderen en in het personeel, en niet in uitkeringen aan aandeelhouders of beleggers. Daarnaast is er zorg over het feit dat particuliere investeerders hun rendement willen maximaliseren, wat kan leiden tot prijsdruk en verlies aan kwaliteit.
Het nieuwe financieringsstelsel biedt kansen, maar ook risico’s. De overheid moet ervoor zorgen dat kinderopvang toegankelijk blijft voor alle ouders, ongeacht hun inkomensniveau. Daarom worden maatregelen overwogen, zoals een prijsplafond, het verlagen van de regeldruk of het beperken van winstuitkeringen.
In de toekomst is het belangrijk dat er een balans wordt gevonden tussen ondernemerschap en kwaliteit. Ondernemerschap draagt bij aan innovatie, maar er moeten grenzen zijn aan de winst die uit de sector stroomt. Kinderopvang is immers een essentiële dienst die voor een groot deel wordt gefinancierd door belastinggeld en moet daarom ook gericht zijn op de zorg voor kinderen, niet op het maximaliseren van winst.
Wie niet van een kind geniet, ziet het allermooiste niet