Kinderopvang op Aruba: Aandacht voor Kwaliteit, Veiligheid en Ontwikkeling
juli 17, 2025
In de zorg voor kinderen en jongeren is het beroepsgeheim een fundamentele ethiekregel die medewerkers in de kinderopvang en jeugdzorg bevoegd maakt om informatie over hun klanten te behouden. Echter, bij vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling gelden specifieke wettelijke regels die dit geheim kunnen doorbreken. Deze regels zijn vastgelegd in meerdere wetsvoorschriften, waaronder de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Leerplichtwet 1969 en de Wet bescherming persoonsgegevens. In dit artikel wordt ingegaan op hoe medewerkers in de kinderopvang om moeten gaan met het beroepsgeheim bij het vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling, op basis van de regelgeving en praktijkrichtlijnen zoals vastgelegd in de bronnen.
Medewerkers in de kinderopvang en jeugdzorg hebben een beroepsgeheim of zwijgplicht. Dit betekent dat zij informatie die zij krijgen tijdens hun werk niet willekeurig mogen openbaren. Toch is er een uitzondering op deze regel wanneer het gaat om vermoedens van kindermishandeling of huiselijk geweld. De wettelijke meldrechten, zoals bepaald in artikel 7.1.4.1 van de Jeugdwet en artikel 5.2.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, stellen dat medewerkers met een beroepsgeheim het recht hebben om zonder toestemming van de betrokkene een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling te melden. Dit geldt voor een breed spectrum van medewerkers, waaronder artsen, verpleegkundigen, maatschappelijk werkers, pedagogen en kinderopvangmedewerkers.
Deze meldrechten zijn van belang omdat ze een inbreuk toestaan op het beroepsgeheim, wanneer de veiligheid van kinderen in het geding is. Het doel is om jongeren te beschermen tegen schade, door vroegtijdige interventie bij vermoedens van mishandeling of geweld.
Wanneer een medewerker in de kinderopvang een signaal krijgt dat duidt op huiselijk geweld of kindermishandeling, is er een gestructureerd stappenplan in werking te stellen. Dit stappenplan is bedoeld om de medewerker te ondersteunen bij het verantwoord omgaan met het beroepsgeheim en de meldrechten. De stappen zijn als volgt:
In deze eerste stap gaat de medewerker de signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling in kaart brengen. Dit betekent dat hij of zij informatie verzamelt en vastlegt die kan wijzen op een vermoeden van mishandeling of geweld. Deze informatie wordt vastgelegd in het registratiesysteem van de gemeente. Daarnaast raadpleegt de medewerker eventuele collega’s binnen de gemeente die ook contact hebben gehad met de betrokkene en mogelijk andere signalen hebben waargenomen.
Wanneer sprake is van een kindcheck, wordt gecontroleerd of de betrokkene minderjarige kinderen heeft die voor hun zorg van hem of haar afhankelijk zijn. In dat geval wordt vastgelegd hoeveel kinderen het betreft, hun leeftijd en of de zorg gedeeld is met anderen, zoals een (ex-)partner.
In deze tweede stap bespreekt de medewerker de signalen met een of meerdere collega’s en de leidinggevende. Het is belangrijk om een professionele afweging te maken van de signalen. Daarnaast kan de medewerker, indien nodig, raadplegen Veilig Thuis, het advies- en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling. Ook kan een deskundige op het gebied van letselduiding worden ingeschakeld als er sprake is van letsel bij kinderen. Het raadplegen van deze partijen kan anoniem gebeuren, omdat het hier gaat om het vragen van advies en niet om het doen van een melding.
De medewerker legt de uitkomsten van deze consultatie vast in het registratiesysteem.
In deze stap bespreekt de medewerker de signalen met de betrokkene(n), altijd in aanwezigheid van een collega. Het gesprek is bedoeld om meer duidelijkheid te krijgen over de situatie. Tijdens het gesprek kan ook worden ingezien of de betrokkene bereid is tot samenwerking. De medewerker kan tijdens het gesprek ook ondersteuning krijgen van collega’s of Veilig Thuis.
Na afloop van het gesprek wordt de uitkomst, zoals de datum van het gesprek en de reactie van de betrokkene, vastgelegd in het systeem.
In deze stap maakt de medewerker een afweging van de situatie. Op basis van de informatie die in de voorgaande stappen is verzameld, wordt beoordeeld of er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat er sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling. Als er twijfel is, kan de medewerker opnieuw contact opnemen met Veilig Thuis of een deskundige om advies in te winnen.
In de laatste stap wordt besloten of er een melding moet worden gedaan, of dat er geen actie nodig is. De leidinggevende is eindverantwoordelijk voor deze beslissing. De mogelijkheden zijn:
Het zetten van de stappen in het stappenplan is een verantwoordelijkheid van alle medewerkers die werken binnen de afdelingen Sociaal Domein en Sociale Zaken. Dit betreft zowel medewerkers in gemeentelijke dienst als tijdelijke medewerkers. De medewerkers worden verwacht om alle stappen van het stappenplan te zetten.
Binnen deze afdelingen kan ook een aandachtsfunctionaris voor huiselijk geweld en kindermishandeling worden aangesteld. Deze functionaris kan medewerkers en leidinggevenden ondersteunen bij het zetten van de stappen en bij het beslissen over een eventuele melding. De aandachtsfunctionaris vervult een belangrijke rol in de ondersteuning van medewerkers bij het omgaan met complexe situaties.
De verantwoordelijkheid voor het besluit om een melding te doen of niet, ligt bij de medewerker en de leidinggevende. De leidinggevende is eindverantwoordelijk voor het besluit in stap 5. De medewerker moet dit besluit afstemmen met de leidinggevende.
Wanneer de signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling betreffen een collega van de medewerker, wordt dit eerst gemeld bij de leidinggevende. Indien de leidinggevende niet beschikbaar is, kan de melding worden gedaan bij de directie. In dat geval is het stappenplan niet van toepassing, omdat er dan sprake is van een klachtenprocedure.
Het beroepsgeheim is een belangrijke ethiekregel in de kinderopvang en jeugdzorg, maar deze regel kan worden doorbroken wanneer het gaat om vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling. Medewerkers zijn bevoegd om zonder toestemming van de betrokkene een melding te doen, op basis van de wettelijke meldrechten die in de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 zijn vastgelegd.
Bij het vermoeden van mishandeling of geweld wordt een gestructureerd stappenplan ingezet. Dit plan bestaat uit het in kaart brengen van signalen, collegiale consultatie, gesprekken met de betrokkene(n), een afweging van de situatie en het besluiten of er een melding moet worden gedaan. De medewerker en de leidinggevende zijn verantwoordelijk voor de beslissing om een melding te doen of niet. Binnen de organisatie kan ook een aandachtsfunctionaris worden aangesteld om medewerkers en leidinggevenden te ondersteunen.
Het doel van deze procedure is om kinderen te beschermen en te zorgen voor een vroege interventie bij vermoedens van mishandeling of geweld. Het is belangrijk dat medewerkers deze stappen zorgvuldig en professioneel toepassen, zodat de veiligheid van kinderen in het geding is.
Wie niet van een kind geniet, ziet het allermooiste niet