Stevig Ouderschap in Amersfoort: Ondersteuning voor Aanstaande en Jonge Ouders
juli 1, 2025
De band tussen ouder en kind is fundamenteel voor de ontwikkeling van een kind. Een veilige hechting vormt de basis voor vertrouwen, zelfvertrouwen en de mogelijkheid om gezonde relaties aan te gaan. Wanneer dit hechtingsproces verstoord is, kan er sprake zijn van onveilige hechting of, in ernstige gevallen, een hechtingsstoornis. Dit artikel beschrijft de kenmerken van een hechtingsstoornis, de mogelijke oorzaken, en hoe professionals en ouders een kind met hechtingsproblemen kunnen ondersteunen.
Hechting is een interactieproces tussen een kind en zijn opvoeders, resulterend in een duurzame affectieve relatie. In de eerste levensjaren bouwt een kind een band op met de primaire verzorgers, wat een veilig gevoel geeft en essentieel is voor de verdere ontwikkeling. Een goed hechtingsproces verloopt door sensitief en responsief te reageren op de signalen van het kind. Dit creëert vertrouwen en autonomie. Het proces is niet statisch, maar een levenslange dynamiek die kan worden beïnvloed. Een pasgeboren kind heeft in eerste instantie alle verzorgers nodig, maar ontwikkelt na ongeveer drie maanden een voorkeur voor bepaalde personen, meestal de ouders. Na vijf tot zes maanden kan één persoon centraal komen te staan, en na zeven tot acht maanden begint de eenkennigheidsperiode. Rond de tien maanden leert het kind dat contact ook plezierig is voor de opvoeder, en wordt het zelfstandiger.
Er zijn verschillende manieren waarop een kind gehecht kan raken, die grofweg in vier categorieën kunnen worden ingedeeld: veilig, vermijdend, afwerend en angstig gedesoriënteerd. De manier waarop een kind gehecht is, kan invloed hebben op latere relaties, maar is niet onveranderlijk. Ongeveer 60 tot 70% van de kinderen ontwikkelt een veilige hechtingsstijl, waarbij ze evenwichtig zijn in het verkennen van de wereld en het zoeken van contact met de ouders. Ouders die gevoelig zijn voor de signalen van het kind en hierop samenwerken, bevorderen dit. Onveilig gehechte kinderen (ongeveer 30%) reageren minder adequaat op de behoeften van het kind, wat kan leiden tot vermijdingsgedrag of angst. Deze stijlen zijn geen diagnoses, maar manieren waarop een kind zich heeft aangepast aan zijn situatie.
Een hechtingsstoornis is niet zomaar ontstaan. Het ontstaat wanneer een kind al jong in een onveilige omgeving heeft moeten overleven en zich niet aan één persoon heeft kunnen hechten. Dit kan het gevolg zijn van verwaarlozing, misbruik, mishandeling of veel verschillende opvoeders. Een hechtingsstoornis ontstaat doorgaans voor het vijfde levensjaar van het kind. Onveilige hechting komt vaker voor (30 tot 40% van de kinderen die thuiswonen), maar slechts ongeveer 1% van de maatschappij heeft een hechtingsstoornis. Het is belangrijk om te benadrukken dat hechtingsproblemen en een hechtingsstoornis niet hetzelfde zijn; kinderen met hechtingsproblemen kunnen na een onveilige hechting nog een veilige hechtingsrelatie aangaan met nieuwe verzorgers.
Er zijn twee soorten hechtingsstoornissen: de reactieve hechtingsstoornis (RHS of RAD) en de ontremd sociaal contactstoornis (OSCS of DSED). Kinderen met een reactieve hechtingsstoornis maken geen emotioneel contact en trekken zich terug. Ze zoeken geen troost als ze bang zijn en stoten verzorgers af door boos of afwijzend te reageren. Ze zijn vaak onzeker, lusteloos en extra waakzaam. Kinderen met een ontremd sociaal contactstoornis maken juist contact met iedereen en zijn een allemansvriend, maar kunnen zich alleen oppervlakkig hechten en relaties niet in stand houden. Ze zijn vaak egocentrisch, druk, impulsief en leren niet van hun fouten. Ook kunnen ze snel boos worden, zich moeilijk laten troosten en grensoverschrijdend gedrag vertonen.
Verschillende factoren kunnen leiden tot hechtingsproblemen. Denk hierbij aan ouders met psychische of relatieproblemen, ouders die zelf kampen met hechtingsproblematiek, of ouders die niet gevoelig zijn voor de signalen van een kind. Ook verwaarlozing, mishandeling, extreme stress binnen het gezin, wisselende relaties van de verzorger en ouders die een harde opvoeding hanteren, kunnen een rol spelen. Specifieke gebeurtenissen zoals het overlijden van ouders, langdurige afwezigheid van ouders, of een couveuseverblijf (waarbij er minder lichamelijk contact is) kunnen ook invloed hebben. Onverwerkte verlies- en scheidingservaringen, zelfs op jonge leeftijd, kunnen belangrijke oorzaken zijn.
Kinderen met hechtingsproblemen kunnen twee vormen hebben. De reactieve hechtingsstoornis en de ontremd sociaal contactstoornis. Kinderen met de ontremd sociale contactstoornis ('Gebruiken' vriendjes voor eigen doeleinden en zoeken snel toenadering tot de leerkracht (claimend). Ze vertonen weinig tekenen van spijt als ze iets verkeerds doen, zijn vaak druk, impulsief en raken snel gefrustreerd. Kinderen met een reactieve hechtingsstoornis zoeken geen contact met de leerkracht, voelen zich snel in de schuld gezet, wantrouwen anderen, worden snel boos, maar dit kan ook weer omslaan en houden niet van lichamelijk contact.
Als een kind niet veilig gehecht is, kunnen er problemen ontstaan op emotioneel en cognitief gebied. In de klas kan dit leiden tot gedragsproblemen. Als er sprake is van hechtingsproblemen en niet van een hechtingsstoornis, is het kind over het algemeen iets meer benaderbaar voor de leerkracht. Het is dan belangrijk om een vertrouwensrelatie op te bouwen. Dit blijkt van groot belang. Als de band te goed wordt, kan het kind de relatie verbreken, omdat het niet durft te geloven dat de leerkracht hem niet in de steek zal laten. De leerkracht moet dan rustig-zakelijk met het kind omgaan, bewust afstand houden, maar wel steeds de steunende volwassene zijn om de stress te verminderen en het vertrouwen te vergroten. Dit wordt ook wel professionele nabijheid genoemd.
Het is belangrijk om contact te maken met de ouders, en dit niet via het kind te doen. Benader de ouders altijd zelf, omdat informatie via het kind verdwijnen of verdraaid kan worden. Het kind mag geen kans krijgen de beide partijen tegen elkaar uit te spelen (triangulatie). Ook is het belangrijk om te beseffen dat kinderen met forse hechtingsproblemen zich thuis anders kunnen gedragen dan op school. Neem de verhalen van de ouders serieus, ook al klinken ze ongeloofwaardig.
Kinderen hechten zich ook aan de leerkracht, als de relatie zich ontwikkelt. Deze secundaire hechting kan dienen als buffer voor de (onveilige) gehechtheid met de opvoeders.
Hechting is een essentieel proces voor de ontwikkeling van een kind. Wanneer dit proces verstoord is, kan er sprake zijn van onveilige hechting of een hechtingsstoornis. Kinderen met hechtingsproblemen kunnen verschillende kenmerken vertonen, zoals terugtrekking, contact zoeken met iedereen, of grensoverschrijdend gedrag. De oorzaken van hechtingsproblemen kunnen divers zijn, variërend van psychische problemen bij ouders tot verwaarlozing of mishandeling. Leerkrachten kunnen een belangrijke rol spelen bij het ondersteunen van kinderen met hechtingsproblemen door een vertrouwensrelatie op te bouwen en professionele nabijheid te bieden. Contact met de ouders is cruciaal om een goed beeld te krijgen van de situatie en het kind optimaal te ondersteunen.
Wie niet van een kind geniet, ziet het allermooiste niet