Emile van Rousseau: De invloed van een klassiek opvoedingsboek op de moderne kinderopvoeding
juli 5, 2025
De rol van de leraar als opvoeder is van groot belang in het onderwijs, zowel in het primair als voortgezet onderwijs. De basiscompetenties van de leraar als opvoeder omvatten verschillende aspecten, waaronder interpersoonlijke competentie, pedagogische competentie, vakinhoudelijke en didactische competentie, organisatorische competentie, samenwerking met collega’s, samenwerking met de omgeving en reflectie en ontwikkeling. Deze competenties zijn essentieel voor het creëren van een veilige, uitdagende leeromgeving die leerlingen voorbereidt op zelfstandigheid, samenwerking en hun toekomstige rol in de maatschappij.
De interpersoonlijke competentie van de leraar als opvoeder draait om het creëren van een positief klimaat via open communicatie, respect en balans tussen leidinggeven en begeleiden. Een leraar die interpersoonlijk competent is, geeft op een goede manier leiding en schept een vriendelijke en coöperatieve sfeer. Hij bevordert de zelfstandigheid van de kinderen en zoekt in zijn interactie een goede balans tussen leiden en begeleiden, sturen en volgen, confronteren en verzoenen, corrigeren en stimuleren. De leraar is zich bewust van zijn eigen houding en gedrag en van de invloed daarvan op de kinderen. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid op het gebied van groepsprocessen en communicatie om een goede samenwerking met en van de kinderen tot stand te brengen. De leraar maakt contact met de kinderen en zorgt ervoor dat zij contact kunnen maken met hem en zich op hun gemak voelen. Hij geeft de kinderen leiding maar laat hun ook verantwoordelijkheid en geeft hun een eigen inbreng.
De pedagogische competentie van de leraar als opvoeder richt zich op het bevorderen van zelfstandigheid, verantwoordelijkheid en een veilige leeromgeving, met aandacht voor sociaal-emotionele ontwikkeling en culturele diversiteit. Een leraar die pedagogisch competent is, stimuleert de kinderen om hun eigen leerproces te vormgeven en helpt hen om hun leerdoelen te bereiken. Hij zorgt ervoor dat de kinderen zich op hun gemak voelen en een veilige omgeving hebben waarin ze kunnen leren en werken. De leraar zorgt ervoor dat de kinderen respect opbrengen voor elkaar en voor hem. Hij spreekt hen aan op ongewenst gedrag en stimuleert gewenst gedrag. De leraar ziet wat er gebeurt in de groepen waarmee hij werkt. Hij luistert naar de leerlingen en reageert op hen. Hij zorgt ervoor dat de leerlingen de kans krijgen om hun eigen initiatief te nemen en hun eigen verantwoordelijkheid op te nemen.
De vakinhoudelijke en didactische competentie van de leraar als opvoeder vereist het ontwerpen van krachtige, flexibele leeractiviteiten, afgestemd op individuele behoeften en beroepspraktijk. Een leraar die vakinhoudelijk en didactisch competent is, creëert een krachtige leeromgeving, waarin leerlingen zich op een goede manier de leerinhouden van een bepaald vak op beroep eigen kunnen maken. De leraar kent het belang van die leerinhoud voor het toekomstige beroep en het dagelijks leven van de leerlingen. Hij ontwerpt op basis daarvan gevarieerde leeractiviteiten die voor de leerlingen uitvoerbaar zijn, waaruit zij eventueel kunnen kiezen en die hen aanzetten tot zelfwerkzaamheid. De leraar voert die leeractiviteiten samen met zijn leerlingen uit en evalueert die leeractiviteiten en de effecten ervan en stelt ze zonodig bij, voor de hele groep maar ook voor individuele leerlingen. Hij signaleert leerproblemen en –belemmeringen en stelt, eventueel samen met collega’s, een passend plan van aanpak of benadering op.
De organisatorische competentie van de leraar als opvoeder omvat het structureren van een ordelijke, voorspelbare omgeving, zowel in school als op stages. Een leraar die organisatorisch competent is, hanteert op een consequente manier concrete, functionele en door de leerlingen gedragen procedures en afspraken. Hij biedt organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen aan die leerdoelen en leeractiviteiten ondersteunen. Hij houdt een heldere planning aan, waarbinnen keuzemogelijkheden voor de leerlingen zijn. Hij bespreekt deze met de leerlingen en voor zover mogelijk stelt hij die met de leerlingen op. Hij gaat adequaat om met tijd. In onverwachte situaties improviseert hij op een professionele manier en stelt daarbij duidelijke prioriteiten. De leraar organiseert gesprekken met de (praktijk)begeleider in het bedrijf of de instelling en met de deelnemer om de voortgang te bespreken en de begeleiding af te stemmen. Hij administreert deze gesprekken in een (leerling)volgsysteem.
De samenwerking met collega’s van de leraar als opvoeder focust op afstemming, teamwerk en bijdragen aan schoolontwikkeling. Een leraar die competent is in het samenwerken met zijn collega's, levert zijn bijdrage aan een goed pedagogisch en didactisch klimaat op zijn school, aan goede onderlinge samenwerking en aan een goede schoolorganisatie. Dat wil zeggen dat zo'n leraar goed met collega’s communiceert en samenwerkt, een constructieve bijdrage levert aan vergaderingen en andere vormen van schooloverleg en aan de werkzaamheden die moeten worden uitgevoerd om de school goed te laten functioneren, en een bijdrage levert aan de ontwikkeling en verbetering van zijn school. De leraar deelt informatie die voor de voortgang van het werk van belang is met collega’s en hij maakt gebruik van de informatie die hij van collega’s krijgt. Hij levert een constructieve bijdrage aan verschillende vormen van overleg en samenwerking op school.
De samenwerking met de omgeving van de leraar als opvoeder benadrukt contact met ouders, bedrijven en instellingen om leren binnen en buiten school te verbinden. Een leraar die competent is in het samenwerken met de omgeving, levert in het belang van de kinderen zijn bijdrage aan een goede samenwerking met mensen en instellingen in de omgeving van de school. Dat wil zeggen dat zo’n leraar goede contacten onderhoudt met de ouders of verzorgers van de kinderen en goede contacten onderhoudt met anderen mensen en instellingen die ook te maken hebben met de zorg voor de kinderen. De leraar geeft op een professionele manier aan ouders en andere belanghebbenden informatie over de kinderen en hij gebruikt de informatie die hij van hen krijgt. Hij neemt op een constructieve manier deel aan verschillende vormen van overleg met mensen en instellingen buiten de school. Hij verantwoordt zijn professionele opvattingen en werkwijze met betrekking tot een leerling aan ouders en andere belanghebbenden en past in gezamenlijk overleg zonodig zijn werk met die leerling aan.
De reflectie en ontwikkeling van de leraar als opvoeder is essentieel. Een leraar die competent is in reflectie en ontwikkeling, denkt regelmatig na over zijn beroepsopvattingen en zijn professionele bekwaamheid. Zo’ n leraar streeft ernaar zijn beroepsuitoefening bij de tijd te houden en te verbeteren. Zo’ n leraar weet goed wat hij belangrijk vindt in zijn leraarschap en van welke waarden, normen en onderwijskundige opvattingen hij uitgaat. Hij heeft een goed beeld van zijn eigen competenties, zijn sterke en zwakke kanten. Hij werkt op een planmatige manier aan zijn verdere ontwikkeling. Hij stemt zijn eigen ontwikkeling af op het beleid van de school en de ontwikkeling en afspraken binnen het team. Hij maakt bij die ontwikkeling gebruik van informatie van leerlingen en collega’s (in school en bedrijf) en ook van collegiale hulp in de vorm van bijvoorbeeld intervisie en supervisie.
De basiscompetenties van de leraar als opvoeder zijn essentieel voor het creëren van een veilige, uitdagende leeromgeving die leerlingen voorbereidt op zelfstandigheid, samenwerking en hun toekomstige rol in de maatschappij. De interpersoonlijke, pedagogische, vakinhoudelijke en didactische, organisatorische, samenwerking met collega’s, samenwerking met de omgeving en reflectie en ontwikkeling zijn allemaal belangrijke aspecten die bijdrragen aan het succes van de leraar als opvoeder. Door deze competenties te ontwikkelen en te handhaven, kan de leraar ervoor zorgen dat de kinderen zich op hun gemak voelen en een veilige omgeving hebben waarin ze kunnen leren en werken. De leraar is daarbij ook betrokken bij de ontwikkeling en verbetering van de school en werkt samen met ouders, bedrijven en instellingen om leren binnen en buiten school te verbinden. Door regelmatig na te denken over zijn beroepsopvattingen en zijn professionele bekwaamheid, kan de leraar ervoor zorgen dat hij zich blijvend ontwikkelt en professionaliseert, zodat hij in staat is om de behoeften van de kinderen te voldoen en hen te ondersteunen bij hun leerproces.
Wie niet van een kind geniet, ziet het allermooiste niet