Beroepscompetenties van leraar lichamelijke opvoeding: een overzicht
juli 5, 2025
De lichamelijke opvoeding is een essentieel onderdeel van het basisonderwijs. Het biedt niet alleen ruimte voor fysieke activiteit, maar draagt ook bij aan het mentale welzijn, de motorische ontwikkeling en het leerproces van kinderen. In dit artikel worden de belangrijkste aspecten van lichamelijke opvoeding in het basisonderwijs besproken, met aandacht voor het belang van bewegen, de manier waarop scholen het vak aanbieden, en de effecten op de leerprestaties en het welzijn van leerlingen.
Lichamelijke opvoeding speelt een cruciale rol in de ontwikkeling van kinderen. Bewegen is niet alleen goed voor de gezondheid, maar ook voor het mentale welzijn. Onderzoek wijst uit dat samen sporten en matig intensief bewegen leidt tot meer plezierbeleving en een beter mentaal welzijn van kinderen (Bailey, 2006). Daarnaast heeft meer sport en bewegen een positief effect op de binding met school en leidt dit tot een positieve houding ten opzichte van de school. Veel leerkrachten bevestigen dat de meeste kinderen beweging nodig hebben om hun energie kwijt te kunnen en om zich weer goed te kunnen concentreren op de les (Skage & Dyrstad, 2019).
Bewegen helpt ook bij het verbeteren van concentratie, rekenvaardigheid en gedrag in de klas. Door bewegen in meerdere onderdelen gedurende de schooldag te integreren, is het mogelijk om een belangrijke bijdrage te leveren aan hun gezondheid, maar kan mogelijk ook helpen bij het verbeteren van concentratie, rekenvaardigheid en eventueel ook andere factoren die van invloed zijn op het gedrag en presteren van kinderen in de klas (Van den Berg et al., 2017).
De lichamelijke opvoeding heeft een beschermde status in het voortgezet onderwijs. Dit betekent dat scholen het aantal uren lichamelijke opvoeding moeten geven dat voor 1 augustus 2005 op het rooster stond. Het gaat om praktische bewegingsactiviteiten en om eisen van kwaliteit, intensiteit en variëteit die concreet in kerndoelen en examenprogramma’s zijn opgenomen. Gemiddeld komt dit neer op 2,5 lesuren voor vmbo, 2,2 lesuren voor de havo en 2 lesuren voor het vwo (Onderwijsinspectie, 2018).
Scholen moeten het vak lichamelijke opvoeding elk leerjaar en gespreid over de weken van het schooljaar aanbieden. Verder moeten de scholen zoveel tijd besteden aan het vak als nodig is om aan de inhoudelijke eisen te voldoen.
Er is veel onderzoek gedaan naar de effecten van lichamelijke activiteit op het cognitieve functioneren en de schoolprestaties van kinderen. Een meta-analyse van Haverkamp en collega’s (2020) suggereert dat ook voor jongeren op voortgezet onderwijs geldt dat voldoende bewegen het cognitief functioneren kan verbeteren. Hieruit blijkt dat voor jongeren vanaf 12 tot zelfs 30 jaar zowel eenmalige als langdurige lichamelijke activiteit een positief effect kan hebben op verschillende cognitieve functies.
Bewegend leren is een goede manier om bewegen een prominente plek in het curriculum te geven, zonder daar tijd aan ‘traditionele’ vakken voor in te leveren. Uit een peiling onder schoolleiders in 2021 blijkt dat bijna de helft (48%) van de scholen in het primair onderwijs minimaal wekelijks bewegend leren aanbiedt en 18% (vrijwel) dagelijks (Slot-Heijs et al., 2021).
De manier waarop lichamelijke opvoeding wordt uitgevoerd, is van groot belang voor de effectiviteit. De lichamelijke opvoeding moet niet alleen fysiek zijn, maar ook psychosociaal. Het is belangrijk dat leerkrachten de leerlingen motiveren en hen voldoende aandacht, autonomie en waardering geven. Daarbij is het effectiever om niet onderlinge vergelijking te benadrukken, maar individuele vooruitgang.
Verder zorgt de leerkracht er idealiter voor dat ieder kind een uitdagende taak op eigen niveau krijgt, met passende instructie, ondersteuning en (timing van) feedback. Ook helpt het om de leerling steeds meer eigen regie te geven. Op taakniveau blijkt voldoende oefentijd cruciaal, ten minste 300 minuten. Handig organiseren helpt dit te realiseren.
Beweegcontexten verbinden is een belangrijk aspect van lichamelijke opvoeding. De focus ligt op deelname aan sport en bewegen, en op het reflecteren op de eigen motieven om daaraan mee te doen. Leerlingen leren kennis en vaardigheden toepassen in beweegactiviteiten buiten de lessen. Daarbij draait het om georganiseerde sport, maar ook om buitenspelen op straat en speelveldjes, wandelen, ‘active gaming’, enzovoorts.
Een goede samenwerking met buurtsportcoaches en sportverenigingen biedt kansen om sportlidmaatschap onder kinderen te stimuleren. Belangrijk voor een succesvolle samenwerking zijn een zekere frequentie en duur van activiteiten, zodat leerlingen een succesbeleving hebben en voelen dat ze iets geleerd hebben. Daarnaast is structuur en variatie in het aanbod belangrijk. Een doorgaande leerlijn van school naar vereniging is ook van belang, bijvoorbeeld door te starten met kennismakingslessen vanuit sportverenigingen onder schooltijd, gevolgd door een naschoolse lessenreeks waar leerlingen voor kunnen intekenen, waarna leerlingen (proef)lid kunnen worden.
Voor een aantal kwetsbare groepen is de motorische vaardigheid na de lockdowns door corona nog verder achteruit gegaan. Dit betreft vooral kwetsbare groepen, zoals kleuters en kinderen die voor de lockdown al motorisch minder vaardig waren (Vrieswijk, Balk, & Singh, 2021). Daarom is het belangrijk dat leerkrachten extra aandacht besteden aan deze groepen. Ze lopen gemiddeld gezien motorisch achter en kunnen zich daardoor terugtrekken uit oefensituaties.
Lichamelijke opvoeding is een onmisbaar onderdeel van het basisonderwijs. Het draagt bij aan de fysieke en mentale ontwikkeling van kinderen, maar ook aan hun leerprestaties. De effectiviteit van lichamelijke opvoeding hangt af van de manier waarop het wordt uitgevoerd, de kwaliteit van de leerkrachten en de samenwerking met sportverenigingen. Het is belangrijk dat scholen het vak lichamelijke opvoeding goed aanbieden en dat leerkrachten de leerlingen motiveren en ondersteunen. Daarnaast is het belangrijk om aandacht te besteden aan kwetsbare groepen, zodat zij ook de kans krijgen om hun motorische vaardigheden te ontwikkelen.
Wie niet van een kind geniet, ziet het allermooiste niet