Kinderopvangkosten in 2025 en 2026: Een Overzicht voor Ouders
juni 7, 2025
De discussie over vaccinatie en de toegang tot de kinderopvang is de afgelopen tijd intensiever geworden. Een dalende vaccinatiegraad, met name tegen mazelen en kinkhoest, heeft geleid tot bezorgdheid over de gezondheid van jonge kinderen en de mogelijkheid van uitbraken van infectieziekten. Dit artikel geeft een overzicht van de huidige stand van zaken, de voorgestelde maatregelen en de rol van de kinderopvang in het bevorderen van vaccinatie, gebaseerd op beschikbare informatie.
De vaccinatiegraad in Nederland vertoont een dalende trend, vooral bij oudere leeftijdsgroepen. Voor de meeste vaccinaties bij baby’s en kleuters is de vaccinatiegraad stabiel gebleven, maar voor de BMR-vaccinatie (bof, mazelen, rodehond) en de vaccinatie tegen meningokokkenziekte typen A, C, W en Y is mogelijk een lichte toename te zien. Echter, bij oudere kinderen daalt de vaccinatiegraad voor de meeste vaccinaties. Een vaccinatiegraad van minimaal 95% is noodzakelijk om uitbraken van mazelen te voorkomen, maar deze graad wordt momenteel niet gehaald; de vaccinatiegraad is gedaald tot onder de 90%.
De daling van de vaccinatiegraad brengt risico’s met zich mee. Zo zijn er meldingen van baby’s die overleden zijn aan kinkhoest, en het RIVM waarschuwt voor een mogelijke mazelenuitbraak. Kinderopvanglocaties, waar kinderen intensief contact met elkaar hebben, vormen een potentiële broedplaats voor infectieziekten. Vooral jonge kinderen die nog niet volledig gevaccineerd zijn, zijn kwetsbaar.
Om de vaccinatiegraad te verhogen en de gezondheid van kinderen in de kinderopvang te beschermen, is er een wetsvoorstel ingediend door VVD en D66. Dit voorstel beoogt kinderopvangorganisaties te verplichten om kinderen te weigeren die niet meedoen aan het Rijksvaccinatieprogramma, zodra de vaccinatiegraad voor mazelen onder de 92% daalt. Ook medewerkers van kindercentra zouden ten minste gevaccineerd moeten zijn tegen bof, mazelen, rodehond en kinkhoest.
Het wetsvoorstel voorziet in een wettelijke plicht tot deelname aan een deel van het Rijksvaccinatieprogramma als voorwaarde voor toegang tot de kinderopvang. Er is echter een mogelijkheid om de vaccinatievoorwaarde uit te breiden naar gastouderopvang en buitenschoolse opvang, afhankelijk van de epidemiologische situatie.
Het wetsvoorstel houdt rekening met uitzonderingen voor kinderen of medewerkers die om medische redenen niet gevaccineerd kunnen worden, een ziekte hebben gehad en daardoor immuun zijn, vaccinaties in het buitenland hebben gehad, of die redelijkerwijs niet kunnen aantonen dat zij reeds gevaccineerd zijn. In deze gevallen kunnen zij zich wenden tot de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) voor een verklaring die toegang tot de kinderopvang rechtvaardigt. De JGZ wordt gezien als een logische instantie, aangezien zij ook verantwoordelijk is voor de vaccinaties van kinderen in het Rijksvaccinatieprogramma.
De uitvoering van de wetgeving zal onder de verantwoordelijkheid vallen van de gemeenten, die toezicht uitoefenen via de GGD. De GGD zal de controles op de kinderopvang uitbreiden met het controleren van het vaccinatiebeleid, waarbij steekproeven zullen worden genomen. Kinderopvangorganisaties zullen ouders periodiek, eenmaal per jaar, moeten vragen om een bewijs van toelaatbaarheid, bijvoorbeeld een brief van de JGZ.
Het wetsvoorstel benadrukt dat het doel de administratieve gevolgen rechtvaardigt. De initiatiefnemers zijn van mening dat het stellen van een vaccinatievoorwaarde bij een te lage vaccinatiegraad past bij de eisen die aan de kinderopvang worden gesteld om de veiligheid van kinderen te waarborgen.
De brancheorganisaties voor kinderopvang hebben gemengd gereageerd op het wetsvoorstel. Er is begrip voor de noodzaak van duidelijke handvatten vanuit de politiek, aangezien de verantwoordelijkheid voor het weigeren van kinderen niet bij de kinderopvang zelf kan liggen. Het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om de verantwoordelijkheid op de juiste plek te leggen, namelijk bij de minister van Volksgezondheid. Er wordt echter ook aangegeven dat de uitvoering van de wetgeving zorgvuldig moet worden overwogen.
De wettelijke plicht tot deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma als voorwaarde voor toegang tot de kinderopvang zal gelden zodra de vaccinatiegraad voor mazelen onder de 92% daalt. De maatregel wordt ingesteld door de minister van VWS in overeenstemming met de minister van SZW. De minister van VWS informeert de Tweede Kamer zodra dit het geval is.
De maatregel is niet permanent. Iedere vijf jaar zal een evaluatie plaatsvinden om te bepalen of de maatregel voor nog vijf jaar verlengd wordt. Belangrijke parameters hierbij zijn de epidemiologische situatie en de ontwikkeling in de vaccinatiegraad.
Naast de mogelijke wettelijke verplichting, speelt de kinderopvang een belangrijke rol in het bevorderen van vaccinatie. Door ouders te informeren over het belang van vaccinatie en de risico’s van infectieziekten, kan de kinderopvang bijdragen aan een hogere vaccinatiegraad. De kinderopvang kan ook samenwerken met de JGZ om voorlichting te geven en vragen van ouders te beantwoorden.
De initiatiefnemers van het wetsvoorstel benadrukken dat de kinderopvang een plek is waar veel kinderen samenkomen en intensief contact met elkaar hebben. Het stellen van een vaccinatievoorwaarde kan ertoe leiden dat sommige ouders alsnog besluiten hun kind(eren) deel te laten nemen aan het Rijksvaccinatieprogramma.
De discussie over vaccinatie en de toegang tot de kinderopvang is complex en gevoelig. De dalende vaccinatiegraad vormt een risico voor de gezondheid van jonge kinderen en de mogelijkheid van uitbraken van infectieziekten. Het voorgestelde wetsvoorstel beoogt de vaccinatiegraad te verhogen door vaccinatie als toelatingsvoorwaarde te stellen, maar houdt rekening met uitzonderingen en de rol van de JGZ. De uitvoering van de wetgeving zal onder de verantwoordelijkheid vallen van de gemeenten en de GGD. De kinderopvang speelt een belangrijke rol in het bevorderen van vaccinatie door ouders te informeren en samen te werken met de JGZ. Het is van belang dat de wetgeving zorgvuldig wordt uitgevoerd en geëvalueerd, rekening houdend met de epidemiologische situatie en de ontwikkeling in de vaccinatiegraad.
Wie niet van een kind geniet, ziet het allermooiste niet