Aap opvoeden: Wat leren kinderen van apen?
juli 4, 2025
De 19e eeuw was een tijd van grote veranderingen in de opvoeding en het onderwijs in Nederland. De maatschappelijke omstandigheden, de invloed van filosofen en pedagogen, en de ontwikkeling van wetgeving en scholen beïnvloedden de manier waarop kinderen werden opgevoed en onderwezen. In dit artikel worden de belangrijkste aspecten van de opvoeding in de 19e eeuw besproken, met aandacht voor de veranderingen in het onderwijs, de rol van de school, de opvoedingsideeën en de maatschappelijke context.
In de eerste helft van de 19e eeuw was het lager onderwijs in Nederland nog in een slechte toestand. Er was geen gestandaardiseerd systeem, en de kwaliteit van het onderwijs varieerde sterk per regio. Volgens de bronnen was het lager onderwijs aan de vooravond van de 19e eeuw ronduit slecht. Wie onderwijzer wilde worden, werd in de leer gedaan bij een schoolmeester, waarbij hij handgrepen leerde die bij het werk kwamen en zich de nodige kennis eigen maakte voor het examen. Pas in de jaren 1850 werden er kweekscholen voor onderwijzers gesticht, waaronder de Haarlemse Kweekschool, die onder leiding stond van P.J. Prinsen. Deze scholen zorgden voor een betere opleiding van leerkrachten en brachten een stijging in de kwaliteit van het onderwijs met zich mee.
De wet van 1857 voorzag voor het eerst in kweek- en normaalscholen. Na 1857 werden er tal van kweekscholen voor onderwijzers gesticht. De Verening tot Nut van ât Algemeen stichtte in de 19e eeuw in Amsterdam, Groningen en Haarlem kweekscholen voor onderwijzers, die later door Rijk of Gemeente overgenomen werden. In Arnhem kwam in 1860 een kweekschool voor onderwijzeressen. Deze scholen speelden een belangrijke rol bij de verdere ontwikkeling van het onderwijs in Nederland.
In de tweede helft van de 19e eeuw kwamen er veel veranderingen in het onderwijs. De schoolopzieners speelden een cruciale rol bij het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs. Ze bezochten de scholen in hun district en dwongen de onderwijzers de vernieuwingen in de praktijk toe te passen. Zij drongen er bij schoolmeesters op aan nieuwe boeken en onderwijsmethoden te gebruiken. Daarnaast zetten zij de stadsbesturen ertoe aan meer geld voor het onderwijs beschikbaar te stellen. Bekende namen als Hendrik Wester, Jonkheer van Swinderen, Berend Brugsma en J.H. Nieuwold werden genoemd als belangrijke figuren in de ontwikkeling van het onderwijs.
De opbouw van het onderwijs veranderde ook. De klassikale methode nam het op. Kinderen zaten rij aan rij in de schoolbanken, gerangschikt naar leeftijd en niveau. De meester gaf les volgens een strak weekrooster. Hij demonstreerde, beschreef, benoemde en dicteerde. Leerlingen luisterden en maakten aantekeningen. Door het lokaal lopen was voortaan uit den boze. De klassikale methode bracht veel voordelen met zich mee, zoals efficiëntie en orde in de klas. Hierdoor kon het onderwijs sneller en efficiënter verder gaan.
De 19e eeuw was ook een belangrijke periode voor de pedagogiek. Veel veranderingen in de opvoeding vonden plaats door de invloed van buitenlandse filosofen en pedagogen. De Engelse filosoof John Locke pleitte eind zeventiende eeuw voor het spelenderwijs leren en het niet slaan van kinderen. Meer dan een halve eeuw later liet de Zwitserse schrijver Jean-Jacques Rousseau zijn hoofdpersoon Emile uit Emile, waarin het kind in de natuur opgroeit, zodat het niet bedorven wordt door aangeleerd, cultureel gedrag, maar vanuit eigen ervaringen kan leren. De zogenaamde ‘filantropijnen’ in Duitsland experimenteerden rond 1775 met nieuwe vormen van onderwijs, die vertrokken vanuit de directe leefomgeving van kinderen zelf. Deze nieuwe opvoedkundige idealen hadden met elkaar gemeen dat mensen het karakter van een kind als kneedbaar beschouwden en de eigen ervaring een centrale rol gaven in het proces van kennisverwerving.
In Nederland werd het onderwijs in de 19e eeuw sterk verbeterd. De invloed van deze filosofen en pedagogen leidde tot een verandering in het denken over opvoeding en onderwijs. Kinderen werden als volwaardig gezien, maar wel duidelijk anders dan volwassenen. De opvoeding van kinderen was van groot belang, maar er waren duidelijke verschillen tussen de kinderen van de bourgeoisie en de arbeiderskinderen.
In de 19e eeuw veranderde het gezinsleven ook. De gezinnen waren veel groter, er woonden maar 5 miljoen mensen in Nederland, ondanks dat hadden de meeste mensen heel weinig woonruimte en de huizen stonden dicht op elkaar. Bijna het hele leven speelde zich af in hetzelfde gebied. Daardoor waren de verschillen tussen de diverse streken van het land ook veel groter. Veel mensen verstonden alleen hun eigen dialect. Ook economisch gezien stonden veel gebieden op zichzelf. Desondanks heersten er in het hele land wel ongeveer dezelfde idealen en ideeën.
De opvoeding van kinderen was in die tijd een belangrijk onderwerp. De kinderen van de burgerlijke klasse kregen huisonderwijs van een gouverneur, of ze bezochten een goede kostschool. Voor kinderen uit de burgerklasse waren er eenmansscholen. Kinderen van alle niveaus en leeftijden zaten in één lokaal. Dit lokaal was vaak in het huis van de meester. Zo nodig tikte hij leerlingen die niet braaf waren op de vingers met de plak (een stok met een platte schijf). De leerlingen hadden alleen een griffel en een lei. De ouders moesten schoolgeld betalen. Voor de armsten was er geen onderwijs.
In de tweede helft van de 19e eeuw kwam er ook een verandering in de opvoeding van de kinderen. De kinderen werden niet meer buitenshuis opgevoed maar juist thuis. Aan de opvoeding en opleiding van de jongens werden hoge eisen gesteld terwijl hun kansen om spoedig economisch afhankelijk te worden klein waren. Ook voor de meisjes was de opvoeding in ingewikkelde omgangsvormen en zelfdiscipline zwaar, terwijl er voor hun weinig toekomstmogelijkheden waren.
De zorg voor kinderen in de 19e eeuw was een belangrijk onderwerp. De kinderhuizen speelden een grote rol in de opvang van wezen, misdadige en verwaarloosde kinderen. Deze huizen ontwikkelden zich steeds verder. De verschillende kerken moesten daar zelf maar voor zorgen. Er was een toenemende behoefte aan organisatie en ondersteuning van de zorg voor kinderen. In de loop van de 19e eeuw nam het aantal kinderhuizen toe en ontstonden er steeds meer specialisaties. Vanaf 1905 werd de heropvoeding zelfs juridisch en financieel gesteund.
De ontwikkeling van de kinderhuizen was ook bepalend voor de opvoeding van de kinderen. De kinderen in deze huizen kregen een bepaalde vorm van opvoeding, die gericht was op hun toekomst. De kinderen moesten zich onderscheiden van de schreeuwende en ruwe spelletjes spelend kinderen van het lagere volk. Ze moesten geen lawaai maken, lange tijd onbeweeglijk kunnen zijn en zichzelf niet vuil maken. Om het verschil nog groter te maken moesten ze rondlopen in keurige kleertjes, die spelen bijna onmogelijk maakten, en mochten ze geen contact hebben met mensen van de lagere klassen.
De Franse revolutie had ook invloed op het onderwijs in Nederland. In 1795 kwamen de Franse troepen in Nederland en bracht de Bataafse revolutie grote veranderingen met zich mee. Het onderwijs werd georganiseerd door de staat, en er moesten scholen van goed niveau komen die voor iedereen toegankelijk moesten zijn. In de Franse tijd werd onderzocht wat er moest veranderen. Onderwijs moest voortaan gefinancierd worden door de staat. Er kwam een (verplichte) opleiding voor onderwijzers. Voor de leerlingen moesten er aangepaste leermiddelen komen. Inspecteurs zouden het functioneren van lagere scholen moeten gaan controleren. Iedereen zou lager onderwijs moeten kunnen volgen. Voortaan moeten ook de kinderen uit de laagste standen leren lezen, schrijven en rekenen.
De invloed van de Franse revolutie leidde tot een grote verandering in het onderwijs. Er kwam een nieuw systeem van onderwijs, waarin het lager onderwijs verspreid moest worden over verschillende klassen, met voor ieder jaar een apart programma. De meester gaf les volgens een strak weekrooster. Hij demonstreerde, beschreef, benoemde en dicteerde. Leerlingen luisterden en maakten aantekeningen. Door het lokaal lopen was voortaan uit den boze. Dat kon ook moeilijk met de nieuwe opstelling in de klas en het nieuwe schoolmeubilair. De onderwijzer riep de kinderen niet meer één voor één bij zijn lessenaar. Hij stond nu voor de klas aan het bord en volgde voor het eerst een duidelijke onderwijsmethode.
De opvoeding van kinderen was in de 19e eeuw ook van belang voor de ouders. De ouders zorgden voor de opvoeding van hun kinderen, en het was belangrijk dat ze dit goed deden. In de 19e eeuw veranderde het gezinsleven ook. De kinderen gingen in de loop van de jaren steeds eerder uit huis en gingen naar een andere stad om daar in de leer te gaan. In de 19e eeuw veranderde dit alles. Vooral voor de kinderen van de burgerlijke bovenlaag werd dit een moeilijke tijd. Vooral zelfbeheersing werd getraind. Ze moesten zich onderscheiden van de schreeuwende en ruwe spelletjes spelend kinderen van het lagere volk. Ze moesten geen lawaai maken, lange tijd onbeweeglijk kunnen zijn en zichzelf niet vuil maken. Om het verschil nog groter te maken moesten ze rondlopen in keurige kleertjes, die spelen bijna onmogelijk maakten, en mochten ze geen contact hebben met mensen van de lagere klassen.
De 19e eeuw was een belangrijke periode in de geschiedenis van de opvoeding en het onderwijs in Nederland. De maatschappelijke omstandigheden, de invloed van filosofen en pedagogen, en de ontwikkeling van wetgeving en scholen beïnvloedden de manier waarop kinderen werden opgevoed en onderwezen. De veranderingen in het onderwijs, de rol van de school, de opvoedingsideeën en de maatschappelijke context vormen de kern van de opvoeding in de 19e eeuw. De invloed van de Franse revolutie, de opbouw van het onderwijs, de rol van schoolopzieners en de opvoeding van kinderen zijn onderwerpen die in dit artikel zijn besproken.
Wie niet van een kind geniet, ziet het allermooiste niet