Advies over opvoeden: Handleiding voor ouders en opvoeders
juli 4, 2025
De geschiedenis van opvoeding en onderwijs in Nederland is een complexe en langdurige ontwikkeling geweest. Vanaf de 16e eeuw tot in de 20e eeuw heeft het onderwijs zich verder ontwikkeld, met veel veranderingen in de vormgeving, de rol van de kerk, de rol van de overheid en de rol van het kind in het onderwijs. In dit artikel worden de belangrijkste fasen en ontwikkelingen van de geschiedenis van opvoeding en onderwijs in Nederland beschreven, gebaseerd op de gegevens uit de bronnen.
In de 16e eeuw stond het onderwijs nog sterk in de schaduw van de kerk. De scholen van die tijd hadden als belangrijk kenmerk de verbondenheid met de kerk. Deze zette de school in als middel in de verspreiding van het geloof. Het was al begonnen in de 8e eeuw met het opzetten van scholen in kloosters. In de 13e eeuw richtten deze kloosters ook buitenscholen op, die waren bedoeld voor niet-kloosterlingen. Daarnaast ontstonden er ook parochie- en kapittelscholen. Ook deze scholen hadden een sterke band met de kerk. Meisjes konden sinds de 19e eeuw naar school. Dit waren scholen in nonnenkloosters en op begijnenscholen. Begijnen waren religieuze zusters, maar zij leefden buiten het klooster en waren dus financieel onafhankelijk.
De Verlichting bracht in de 18e eeuw een nieuwe kijk op het onderwijs. Verlichte pedagogen als Locke en Rousseau benadrukten niet alleen het belang van aanschouwelijk en speels onderwijs, maar presenteerden ook een nieuwe kijk op de kindertijd als een soort quarantaine voor de intrede in de wereld van volwassenen. Beiden hadden een duidelijke voorkeur voor huisonderwijs, omdat alleen dat onderwijs er voor kon zorgen dat er een individuele benadering naar het kind toe ontstond. De nadruk van de Verlichting lag op het bijbrengen van kennis en deugd in de meest cruciale periode van de mens: de jeugd. De samenleving moest worden heropgevoed en dat moest door middel van volksonderwijs.
In de 19e eeuw vond er een grote verandering plaats in het onderwijs. De kerk had minder invloed op het onderwijs, en de overheid nam meer verantwoordelijkheid. In 1815 werd er een tweedeling in het onderwijs ingesteld: Franse scholen voor lager onderwijs en Latijnse scholen, athenea en universiteiten voor hoger onderwijs. De Latijnse school moest leerlingen opleiden tot de geleerde stand. Ook was er het middelbaar onderwijs: maar bleef vooralsnog een lege huls.
Kritiek op de Latijnse school nam toe. Dit was vooral te danken aan veranderingen in de samenleving. Het positivisme was in opkomst in de wetenschap: het accent kwam te liggen op observeren, registreren en generaliseren. Dit leidde tot twijfels over het nut van de Latijnse school, die met haar klassiek curriculum niet kon inspelen op maatschappelijke behoeften. Er was een daling van de leerlingenpopulatie. Dit kwam ook omdat universiteiten na 1815 toelatingseisen gingen instellen. Het voorrecht van Latijnse scholen als toelatingspoort naar de universiteit was daardoor verdwenen. Vooral meisjes hebben hiervan geprofiteerd (na 1870), omdat deze niet op de Latijnse scholen of gymnasia werden toegelaten.
De groeiende belangstelling voor exacte wetenschappen leidde op universiteiten tot aanvulling van de bestaande studierichtingen Theologie, Letteren, Filosofie, Medicijnen en Rechten, met Wis- en Natuurkunde.
De Franse scholen voldeden met hun moderne curriculum beter aan de veranderende eisen van de samenleving; hun leerlingenaantal groeide dan ook. De grote variëteit in Franse scholen bleef bestaan. Zij lieten ook prijs- en kwaliteitsverschillen zien.
In de 20e eeuw was er een grote vernieuwing in het onderwijs. De reformpedagogiek kwam in verzet tegen de wijze waarop de grote uitbreiding van het volkonderwijs had geleid tot overmatige reglementering van de schoolopvoeding, waardoor kinderen met hun individuele aanleg en hun specifieke activiteitsdrang in de verdrukking kwamen. De eerste helft van de 20e eeuw werd gekenmerkt door de opkomst van de pedagogiek als wetenschap, en de tweede helft door de ontwikkeling van afzonderlijke studierichtingen.
In de jaren 1970 werd er een grote verandering in het onderwijs gebracht door de vernieuwingsscholen. Deze scholen gaven kinderen meer ruimte om zich te ontwikkelen. Ze kregen ook meer invloed op de keuzemogelijkheden en de manier waarop ze hun leerstof konden bepalen. In de jaren 1980 werd er een wet op het basisonderwijs aangenomen, waarmee de lagere school en de kleuterschool werden verenigd in één school. Er kwam een verdeling van boven- en onderbouw. Het onderwijs kreeg ook zorgverbreding, probleemkinderen moesten niet meer worden doorgestuurd naar het speciaal onderwijs maar zelf door de school opgevangen worden.
In de 20e eeuw was er ook een groeiende aandacht voor gezondheid en hygiëne. Scholen werden ook wel moordholen genoemd vanwege de vreselijke hygiëne: stank, muf, geen afvoer, pis potje in de hoek. Hygienisten zette zich in voor de schoonheid van de stad. Publiek is de openbare ruimte. Privaat is van een gezin, handen wassen, grond boenen etc. Voor beide zaken spanden de hygienisten zich in.
In de jaren 1950 en 1960 was er een sterke groei van de welvaart en het onderwijsoncidentie. Er was ook een groeiende belangstelling voor de gezondheid van kinderen. Dit leidde tot de oprichting van verschillende voorzieningen, zoals jeugdgezondheidszorg en andere instellingen.
In de jaren 1970 en 1980 was er een grote groei van de vernieuwingsscholen. Deze scholen gaven kinderen meer ruimte om zich te ontwikkelen. Ze kregen ook meer invloed op de keuzemogelijkheden en de manier waarop ze hun leerstof konden bepalen. In de jaren 1980 werd er een wet op het basisonderwijs aangenomen, waarmee de lagere school en de kleuterschool werden verenigd in één school. Er kwam een verdeling van boven- en onderbouw. Het onderwijs kreeg ook zorgverbreding, probleemkinderen moesten niet meer worden doorgestuurd naar het speciaal onderwijs maar zelf door de school opgevangen worden.
Wie niet van een kind geniet, ziet het allermooiste niet