Ouderschap en hoop: De kracht van optimisme in de opvoeding
juli 1, 2025
Het conceptwetsvoorstel voor lesbisch ouderschap is een belangrijk onderdeel van de wetgeving die gericht is op de rechten en verantwoordelijkheden van lesbische paren in relatie tot hun kinderen. De wet is ontstaan als gevolg van een reeks juridische en maatschappelijke overwegingen, waarbij het belang van het kind centraal staat. In dit artikel wordt ingegaan op de verschillende aspecten van het conceptwetsvoorstel, waaronder de rechtsposities van de meemoeder, de rol van de biologische vader, de mogelijke gevolgen van erkenning en adoptie, en de internationale aspecten van het lesbisch ouderschap. Daarnaast wordt aandacht besteed aan het beginsel van gelijke behandeling en de rol van het EER (Europese Rechtspraak) in deze context.
De wet op het lesbisch ouderschap is in april 2014 ingevoerd. Voorheen kon het moederschap van de meemoeder (de vrouwelijke partner van de biologische moeder) alleen tot stand komen door adoptie van het kind. Sinds de wetswijziging kan de meemoeder het kind voor of na de geboorte ook erkennen. Na de erkenning kan er vervolgens ook gezamenlijk gezag worden aangevraagd. In die zin verschilt de rechtspositie van een meemoeder die niet met de biologische moeder is getrouwd niet langer van de positie van de biologische vader die niet met de moeder is getrouwd.
Indien de meemoeder getrouwd is of een geregistreerd partnerschap heeft met de moeder, wordt zij automatisch de moeder van het kind indien het kind tijdens het huwelijk of het geregistreerd partnerschap wordt geboren en er sprake is van een onbekende zaaddonor. Ook in zoverre verschilt de juridische positie niet langer met de positie van de biologische vader. De mogelijkheden voor de meemoeder om moeder te worden zijn in 2014 dus fors verruimd en komen tegemoet aan de maatschappelijke wensen om het lesbisch ouderschap eenvoudiger te maken.
De meemoeder speelt een cruciale rol in het lesbische ouderschap. De wet biedt de mogelijkheid voor de meemoeder om het kind te erkennen, wat leidt tot een juridisch ouderschap. Dit is een belangrijke stap in de ontwikkeling van het lesbische ouderschap, omdat het de rechtsposities van de meemoeder vergelijkbaar maakt met die van de biologische vader.
Een belangrijk verschil is dat de meemoeder meestal niet de biologische moeder is van het kind. Dit betekent dat er een risico is dat de erkenning van de meemoeder ongedaan kan worden gemaakt, vooral als blijkt dat er geen sprake is van biologisch verwantschap. De wet geeft de mogelijkheid om de erkenning van een kind te vernietigen indien vast komt te staan dat er geen sprake is van biologisch verwantschap. Deze mogelijkheid bestaat dus ook voor lesbische paren die door erkenning zijn ontstaan.
Bij lesbische paren is de positie van de biologische vader van belang, vooral bij het bepalen van de rechtsposities en de verantwoordelijkheden. De wet stelt vast dat er geen mogelijkheid is voor de biologische vader om ouderschap dat is ontstaan door huwelijk aan te tasten. Dit is volgens de Commissie niet problematisch, mits de man wist van het huwelijk van de twee vrouwen en zichzelf als donor beschikbaar heeft gesteld.
Daarnaast kan de biologische vader in sommige gevallen ook het recht hebben om het kind te erkennen. De erkenning van de meemoeder kan dus (ook tegen de zin van de andere moeder) ongedaan worden gemaakt door de biologische vader. Bij adoptie speelt dit probleem niet. Dit betekent dat het ouderschap van de meemoeder in sommige gevallen kwetsbaarder is dan dat van de biologische vader.
Het beginsel van gelijke behandeling is een belangrijk uitgangspunt bij het onderzoek van de Commissie naar het lesbische ouderschap. In artikel 1 van de Grondwet is het beginsel van gelijke behandeling neergelegd. Ook is in artikel 14 van het Europese Mensenrechtenverdrag (EVMR) en artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVMR het verbod van discriminatie opgenomen.
De Commissie heeft zich afgevraagd in hoeverre het beginsel van gelijke behandeling vereist dat een vrouwelijke partner van de moeder op gelijke wijze wordt behandeld als een mannelijke partner van de moeder. Het is daarbij ten eerste de vraag of het om gelijke gevallen gaat. Als dat zo is en deze gelijke gevallen worden niet gelijk behandeld, zal moeten worden bezien of daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat en of er sprake is van proportionaliteit tussen de maatregel en het doel ervan.
De Commissie heeft zich bezorgd gemaakt over de internationale aspecten van het lesbische ouderschap. Er is tot dusverre geen systematisch onderzoek gedaan naar de problemen die kunnen ontstaan bij het in het buitenland erkennen van het ouderschap van de meemoeder. De Commissie is evenmin bekend met problemen van structurele aard die lesbische paren in het buitenland hebben ondervonden, bijvoorbeeld met door hen uitgeoefend gezamenlijk gezag.
De Commissie kan de internationale aspecten dan ook alleen benaderen vanuit een veronderstelling hoe andere landen zullen reageren op het lesbische ouderschap. Hierbij dient nog in aanmerking te worden genomen dat er in verschillende landen ook weer verschillend zal worden gereageerd. Als een lesbische partner naar het buitenland reist, kan het geconfronteerd worden met het feit dat daar het ouderschap van de meemoeder niet wordt erkend. Het is de vraag of om die reden van de introductie in Nederland van een bepaalde rechtsfiguur, zoals erkenning dan wel ouderschap van rechtswege, zou moeten worden afgezien en of voor het probleem van mogelijke niet-erkenning in het buitenland een oplossing bestaat.
De rechter speelt een belangrijke rol bij het bepalen van het ouderschap van de meemoeder. De Commissie heeft aangegeven dat het in ieder geval mogelijk moet zijn voor de meemoeder om het kind te erkennen. In zoverre prevaleert de bescherming van het sociale ouderschap boven het vasthouden aan (het vermoeden) van biologisch ouderschap.
De Commissie heeft zich ook bezorgd gemaakt over de mogelijkheid dat het kind het moederschap van de meemoeder moet kunnen ontkennen. Naar het huidige recht kan het kind het vaderschap ontkennen op de grond dat de vader niet zijn biologische vader is. Zo kan het kind, indien hij dat wenselijk acht, de weg vrij maken voor het vestigen van familierechtelijke betrekkingen met bijvoorbeeld zijn biologische ouder. Het kind geboren uit een huwelijk van een lesbische partner dient deze mogelijkheid eveneens te kunnen benutten.
Het conceptwetsvoorstel voor het lesbische ouderschap is een belangrijk stuk in de wetgeving die gericht is op de rechten en verantwoordelijkheden van lesbische paren in relatie tot hun kinderen. De wet biedt de mogelijkheid voor de meemoeder om het kind te erkennen, wat leidt tot een juridisch ouderschap. Dit is een belangrijke stap in de ontwikkeling van het lesbische ouderschap, omdat het de rechtsposities van de meemoeder vergelijkbaar maakt met die van de biologische vader.
De Commissie heeft zich bezorgd gemaakt over de internationale aspecten van het lesbische ouderschap en heeft aangegeven dat het in ieder geval mogelijk moet zijn voor de meemoeder om het kind te erkennen. Daarnaast is de rol van de rechter bij het bepalen van het ouderschap van de meemoeder van belang. Het is belangrijk dat de wet de rechten van de meemoeder en de biologische vader beschermde en dat het ouderschap van de meemoeder in sommige gevallen kwetsbaarder is dan dat van de biologische vader.
De Commissie heeft aangegeven dat het in ieder geval mogelijk moet zijn voor de meemoeder om het kind te erkennen. In zoverre prevaleert de bescherming van het sociale ouderschap boven het vasthouden aan (het vermoeden) van biologisch ouderschap. De Commissie heeft ook aangegeven dat het in ieder geval mogelijk moet zijn voor de meemoeder om het kind te erkennen. In zoverre prevaleert de bescherming van het sociale ouderschap boven het vasthouden aan (het vermoeden) van biologisch ouderschap.
Wie niet van een kind geniet, ziet het allermooiste niet