Kinderopvangtoeslag en de Financiële Aspecten van Kinderopvang
juni 30, 2025
De vaststelling van kinderalimentatie in situaties van co-ouderschap is een complex juridisch en financieel vraagstuk. De rechtspraak omtrent dit onderwerp kent nuances en is in de loop der jaren geëvolueerd. Dit artikel biedt een overzicht van de relevante principes en recente ontwikkelingen, gebaseerd op juridische uitspraken en richtlijnen.
Kinderalimentatie is in essentie gebaseerd op de wettelijke plicht van beide ouders om in de behoefte van hun kinderen te voorzien. Deze plicht vloeit voort uit de wet en is van openbare orde, wat betekent dat rechters niet gebonden zijn aan afspraken tussen ouders die niet in overeenstemming zijn met de wettelijke maatstaven. De rechter toetst ambtshalve of de vastgestelde alimentatie adequaat is, zelfs als geen van beide ouders hier expliciet bezwaar tegen maakt.
Het uitgangspunt is dat de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft, de ‘verblijfsoverstijgende kosten’ betaalt, zoals schoolgeld, sportcontributie en kleding. De andere ouder draagt de kosten die samenhangen met het daadwerkelijke verblijf van het kind bij hem of haar. Wanneer een kind bij de niet-verzorgende ouder verblijft, ontstaan er kosten voor die ouder en een besparing voor de verzorgende ouder. Dit leidt tot de ‘zorgkorting’, een vermindering van het alimentatiebedrag.
De hoogte van de zorgkorting wordt doorgaans bepaald aan de hand van het gemiddelde aantal dagen per week dat het kind doorbrengt bij de ouder waar het kind niet zijn hoofdverblijf heeft. De richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen suggereren de volgende percentages: 5% bij minder dan 1 dag per week, 15% bij 1 dag per week, 25% bij 2 dagen per week en 35% bij 3 dagen per week.
Het is belangrijk te benadrukken dat deze percentages slechts een indicatie zijn. Rechters hebben de vrijheid om af te wijken van deze richtlijnen, afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval.
De rechtspraak laat zien dat er ruimte is voor afwijking van de standaardregels, met name wanneer er sprake is van een significante inkomensdiscrepantie tussen de ouders. In sommige gevallen kan het voorkomen dat de ouder bij wie het kind woont, toch een bijdrage moet leveren aan de kosten van de andere ouder, bijvoorbeeld om te voorkomen dat de omgang met het kind in gevaar komt door financiële beperkingen.
Rechters kunnen ook afwijken van de standaardregels als de ouders bewust een hogere kinderalimentatie zijn overeengekomen dan waartoe de rechter op basis van de wettelijke maatstaven zou hebben beslist, zolang dit niet ten nadele is van het kind.
Bij de berekening van kinderalimentatie spelen de draagkracht van beide ouders en de behoefte van het kind een cruciale rol. De draagkracht wordt bepaald aan de hand van het netto besteedbaar inkomen van de ouders. De behoefte van het kind omvat de kosten van levensonderhoud, verzorging en opvoeding.
De expertgroep alimentatienormen heeft modellen ontwikkeld om het netto besteedbaar inkomen te berekenen, zowel op basis van een netto- als een brutomodel. Bij kinderalimentatie wordt rekening gehouden met de kinderbijslag, die een deel van de kosten dekt. Het resterende bedrag, het ‘eigen aandeel van ouders in de kosten van de kinderen’, komt voor rekening van de ouders zelf.
De rechtspraak over kinderalimentatie bij co-ouderschap is niet altijd consistent geweest. Vroeger werd vaak aangenomen dat de ouder bij wie het kind niet woont, geen recht had op kinderalimentatie, tenzij er sprake was van ‘bijzondere omstandigheden’. Dit criterium werd echter als te streng bekritiseerd.
Recentere uitspraken laten zien dat rechters steeds vaker kijken naar de draagkracht van beide ouders en de behoefte van het kind, ongeacht de woonplaats van het kind. De nadruk ligt op een eerlijke verdeling van de kosten, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden van beide ouders.
De Hoge Raad heeft in 2022 geoordeeld dat het hof een te streng criterium had gehanteerd door te eisen dat er sprake moest zijn van ‘bijzondere omstandigheden’ voordat de verzorgende ouder zou bijdragen aan de zorgkosten van de andere ouder. De Hoge Raad benadrukte dat de rechter de kinderalimentatie moet bepalen op basis van de behoefte van het kind en de draagkracht van beide ouders.
Het is in principe niet mogelijk om kinderalimentatie te verrekenen met andere vorderingen, zoals een vordering uit boedelverdeling. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de ouder gerechtigd is tot kinderalimentatie, ook al is deze alimentatie bedoeld om aan te wenden ter voldoening van de kosten van de kinderen.
Afzien van kinderalimentatie is niet toegestaan. Een overeenkomst waarbij van het volgens de wet verschuldigde levensonderhoud wordt afgezien, is nietig. Dit in tegenstelling tot partneralimentatie, waarbij ouders wel degelijk kunnen afspreken om af te zien van een vordering.
De vaststelling van kinderalimentatie bij co-ouderschap is een complex proces dat afhankelijk is van de specifieke omstandigheden van het geval. Rechters hebben de vrijheid om af te wijken van de standaardrichtlijnen, rekening houdend met de draagkracht van beide ouders, de behoefte van het kind en eventuele bijzondere omstandigheden. De recente rechtspraak van de Hoge Raad heeft het criterium voor het toekennen van kinderalimentatie aan de niet-verzorgende ouder versoepeld, waardoor een eerlijkere verdeling van de kosten mogelijk wordt. Het is essentieel om juridisch advies in te winnen om de specifieke situatie te beoordelen en een passende regeling te treffen.
Wie niet van een kind geniet, ziet het allermooiste niet