Fiscale Aftrekbaarheid van Peuterspeelzaalkosten in Nederland: Wat Ouders Moeten Wetten
juni 21, 2025
In 2015 was de peuterspeelzaal nog steeds een veelgebruikte vorm van kinderopvang in Nederland. Voor ouders was het een geschikte optie om hun peuter(s) op te voeden in een speelse en sociaal omgeving, met een lagere financiële belasting in vergelijking tot traditionele kinderdagopvang. De kosten voor peuterspeelzalen varieerden in die tijd per locatie en afhankelijk van het inkomensniveau van de ouders. Bovendien was de overgang van peuterspeelzalen naar Peuteropvang in sommige gemeenten in volle gang, wat ook gevolgen had voor de financiering en de toegankelijkheid van deze vorm van opvang. Dit artikel biedt een overzicht van de kostenstructuur, de subsidieveranderingen en de gevolgen van de overgang in 2015, met een nadruk op de rol van de inkomensafhankelijkheid en de veranderingen in de regulering.
De kosten voor het gebruik van een peuterspeelzaal werden in 2015 grotendeels bepaald door het maximum uurtarief dat op dat moment was vastgesteld. Dit maximum uurtarief bedroeg €6,84 per uur. In de praktijk konden de kosten echter hoger zijn, afhankelijk van de specifieke peuterspeelzaal en de regelgeving in de betreffende gemeente. Ouders werden geadviseerd om de tarieven van meerdere peuterspeelzalen in hun omgeving te vergelijken, omdat de kosten niet altijd gelijk waren binnen hetzelfde dorp of stad.
Een belangrijk aspect van de kosten was de mogelijkheid op een tegemoetkoming via de kinderopvangtoeslag (KOT). Werkende ouders of alleenstaande ouders die werkten hadden hier recht op, en de hoogte van deze tegemoetkoming was afhankelijk van hun inkomensniveau. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) had een adviestabel opgesteld die de ouderbijdrage per uur weergeeft voor verschillende inkomensgroepen. Deze tabel gaf een indicatie van wat ouders gemiddeld konden verwachten te betalen, hoewel het geen bindende verplichting was voor de peuterspeelzalen om deze tarieven te hanteren.
Deze adviestabel voor 2015 liet bijvoorbeeld het volgende zien:
Gezamelijk inkomen | Ouderbijdrage per uur (1e kind) | Ouderbijdrage per uur (2e kind) |
---|---|---|
< €17.918 | €0,64 | €0,46 |
€17.919 – €27.549 | €0,94 | €0,48 |
€27.550 – €37.909 | €1,40 | €0,59 |
€37.910 – €51.562 | €1,89 | €0,74 |
€51.563 – €74.117 | €2,90 | €1,01 |
€74.118 – €102.705 | €4,55 | €1,36 |
> €102.705 | €5,61 | €2,19 |
Inkomsten boven €102.705 betekenden dus dat de ouders vrijwel het volledige tarief zelf moesten betalen. Voor gezinnen met lage inkomsten was de ouderbijdrage sterk verlaagd, waardoor de peuterspeelzaal voor deze groepen relatief betaalbaar was.
De subsidie op peuterspeelzaalwerk was een belangrijk onderdeil van de financiering in 2015. In sommige gemeenten, zoals Alphen-Chaam, was de subsidie echter volledig gestopt met ingang van 2015. Dit gebeurde onder andere vanwege de moeilijkheden om vrijwillige bestuurders te vinden en de sterke afhankelijkheid van gemeentelijke subsidies. Hierdoor was het voor peuterspeelzalen noodzakelijk om hun kosten te beheren en soms zelfs hun openingstijden of personeelsomvang aan te passen. In 2013 had een onderzoek van stagiaires van Avans Hogeschool uitgewezen dat de omvorming van peuterspeelzalen naar Peuteropvang de meest houdbare oplossing was om de voorziening te behouden.
De overgang naar Peuteropvang was niet zonder gevolgen. In tegenstelling tot peuterspeelzalen konden Peuteropvangen niet rekenen op subsidies van de gemeente. Hierdoor was de ouderbijdrage hoger, en was er meer druk op ouders om financieel in te zitten. Voor ouders was dit een belangrijke verandering, die niet alleen het kostenplaatje beïnvloedde, maar ook de toegankelijkheid van deze vorm van opvang.
In 2015 begonnen meerdere gemeenten met de overgang van peuterspeelzalen naar Peuteropvang. Deze overgang was mede ingegeven door de wensen van ouders en de wettelijke veranderingen die in 2015 zijn doorgevoerd. Zo was het vierogenprincipe vanaf 1 juli 2015 ook van toepassing op peuterspeelzalen, wat betekende dat er minstens twee beroepsbegeleiders aanwezig moesten zijn bij 16 kinderen. Deze wettelijke verandering leidde tot hogere salariskosten en dus ook tot hogere ouderbijdrage.
Peuteropvangen bood een vergelijkbare speel- en leeromgeving als peuterspeelzalen, maar met een wettelijk kader dat vergelijkbaar was met dat van kinderopvang. Peuteropvangen konden 5 tot 7 uren per week aanbieden, verdeeld over 2 korte dagdelen. Ouders die gebruik maakten van Peuteropvang moesten zelf de volledige kosten betalen, aangezien deze vorm van opvang niet langer subsidie ontvangen van de gemeente.
De gemeente Alphen-Chaam was in 2015 bijvoorbeeld in staat om een particuliere aanbieder te vinden die het peuterspeelzaalwerk volledig overnam, inclusief het vaste personeel. Dit betekende dat de peuterspeelzalen vanaf 2015 volledig in de handen van een commerciële organisatie vielen, en dat de ouderbijdrage dus hoger was dan in de vorige periode.
Inkomensafhankelijkheid speelde een grote rol bij de kosten van peuterspeelzalen in 2015. Ouders die werkten en een bepaald inkomensniveau hadden, hadden recht op een kinderopvangtoeslag. Deze tegemoetkoming verlaagde de ouderbijdrage aanzienlijk, vooral voor gezinnen met lage inkomsten. Voor ouders die niet werkten of voor wie het niet mogelijk was om te werken, was er echter geen tegemoetkoming. Hierdoor was het gebruik van peuterspeelzalen voor deze groepen vaak te duur.
Een voorbeeld uit de discussie op een online forum laat zien dat sommige ouders moeite hadden met de hoge kosten van de peuterspeelzaal, vooral omdat zij geen recht hadden op een kinderopvangtoeslag. Een ouderschap met een kind dat in 2015 naar de peuterspeelzaal zou gaan, moest dan rekening houden met kosten van ongeveer €50 per maand, afhankelijk van de tarieven van de specifieke peuterspeelzaal.
De overgang van peuterspeelzalen naar Peuteropvang had zowel positieve als negatieve gevolgen voor kinderen en ouders. Positief was dat de educatieve kwaliteit in de meeste gevallen niet afnam, aangezien de focus op speel- en sociaal ontwikkeling hetzelfde bleef. Kinderen konden blijven leren van het omgaan met leeftijdsgenootjes en het ontwikkelen van zelfsturing, zoals concentratievermogen en het leren plannen.
Negatief was dat de kosten voor ouders aanzienlijk stegen. Peuteropvangen werkten zonder subsidie en maakten gebruik van een hogere ouderbijdrage. Dit betekende dat ouders meer moesten betalen voor dezelfde dienst. In sommige gevallen kon er een bijdrage Peuteropvang worden aangevraagd bij de gemeente, maar dit was beperkt tot gezinnen met een bepaald inkomensniveau.
In 2015 was de peuterspeelzaal nog steeds een belangrijke vorm van kinderopvang in Nederland. De kosten varieerden per locatie en waren inkomensafhankelijk, met een maximum uurtarief van €6,84. Werkende ouders konden rekenen op een kinderopvangtoeslag, die het betalen van deze kosten aanzienlijk verlaagde. In sommige gemeenten werd de subsidie op peuterspeelzalen echter stopgezet, wat leidde tot de overgang naar Peuteropvang. Deze overgang had gevolgen voor de financiering en de toegankelijkheid van deze vorm van opvang.
De educatieve kwaliteit van peuterspeelzalen was in 2015 gemiddeld tot laag, met een sterkere focus op emotionele ontwikkeling dan op cognitieve of taalvaardigheden. Peuteropvangen boden een vergelijkbare speel- en leeromgeving, maar met een wettelijk kader dat vergelijkbaar was met dat van kinderopvang. Ouders moesten in deze gevallen zelf de volledige kosten betalen, aangezien er geen subsidies meer beschikbaar waren.
De overgang van peuterspeelzalen naar Peuteropvang betekende dus een belangrijke verandering in 2015. Voor ouders was dit een financiële uitdaging, maar voor kinderen was het een continuïteit in de ontwikkeling. De rol van inkomensafhankelijkheid en tegemoetkomingen bleef echter een cruciaal aspect bij het bepalen van wie toegang had tot deze vorm van kinderopvang.
Wie niet van een kind geniet, ziet het allermooiste niet