Kinderopvang: Financiering en Vergoedingen voor Ouders
september 7, 2025
De kinderopvangsector kent specifieke regelgeving omtrent de verhouding tussen het aantal beroepskrachten en het aantal kinderen, ook wel de beroepskracht-kind ratio (BKR) genoemd. Deze ratio is van belang voor de kwaliteit van de opvang en de individuele aandacht die kinderen kunnen ontvangen. Recentelijk zijn er wijzigingen doorgevoerd in de manier waarop deze ratio wordt berekend, met name op kindercentrumniveau. Dit artikel geeft een overzicht van de geldende regels, de nieuwe berekeningsmethoden en de implicaties hiervan voor kinderopvangorganisaties.
De beroepskracht-kind ratio, ook wel leidster-kind ratio genoemd, geeft de verhouding weer tussen het aantal personeelsleden en het aantal kinderen in een groep. Deze ratio is een belangrijke indicator voor de kwaliteit van de kinderopvang. Een lagere ratio betekent meer aandacht per kind, wat positief kan bijdragen aan de ontwikkeling en het welzijn. Er bestaan afzonderlijke ratio’s voor dagopvang (KDV) en buitenschoolse opvang (BSO).
Voor de dagopvang gelden specifieke regels voor de BKR, afhankelijk van de leeftijd van de kinderen. De berekening is complex en er is een rekentool beschikbaar gesteld door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) om de juiste ratio te bepalen. De minimale inzet van beroepskrachten is afhankelijk van het aantal kinderen per leeftijdsgroep, zoals weergegeven in de volgende tabel:
Leeftijd kinderen | Minimaal aantal beroepskrachten | Maximaal aantal kinderen |
---|---|---|
0 tot 1 | 1 | 3 |
0 tot 1 | 2 | 6 |
0 tot 1 | 3 | 9 |
0 tot 1 | 4 | 12 |
1 tot 2 | 1 | 5 |
1 tot 2 | 2 | 10 |
1 tot 2 | 3 | 15 |
1 tot 2 | 4 | 16 |
2 tot 3 | 1 | 8 |
2 tot 3 | 2 | 16 |
3 tot 4 | 1 | 8 |
3 tot 4 | 2 | 16 |
Deze tabel geeft de minimale benodigde beroepskrachten weer voor een maximaal aantal kinderen.
Er zijn uitzonderingen op de standaard BKR. Zo is er de 3-uursregeling, die het mogelijk maakt om gedurende maximaal 3 uur per dag af te wijken van de voorgeschreven ratio, mits de kinderopvang minimaal 10 uur achter elkaar open is. Hierbij geldt wel dat er nooit minder dan de helft van het vereiste aantal pedagogisch medewerkers aanwezig mag zijn, ook niet tijdens uitjes.
Daarnaast is het 4-ogenprincipe van belang. Dit houdt in dat er altijd een volwassene aanwezig moet zijn die kan meekijken of meeluisteren met een pedagogisch medewerker. In de dagopvang geldt ook het vaste-gezichten criterium, wat betekent dat er tijdens openingstijden minimaal één vast gezicht per kind aanwezig moet zijn. Dit criterium geldt niet voor de buitenschoolse opvang.
Recentelijk is er een nieuwe rekensystematiek ontwikkeld voor de BKR op kindercentrumniveau. Het doel hiervan is om het aantal in te zetten beroepskrachten zoveel mogelijk af te stemmen op de ratio die voorheen op groepsniveau werd gehanteerd. De berekening is gebaseerd op een gewogen gemiddelde, waarbij kinderen van 4 tot en met 6 jaar een ratio van 0,1 toekennen en kinderen van 7 jaar tot het einde van de basisschool een ratio van 0,083.
De formule voor de berekening is: (A x 0,1) + (B x 0,083), waarbij A het aantal kinderen van 4 tot en met 6 jaar is en B het aantal kinderen van 7 jaar tot het einde van de basisschool.
De nieuwe berekeningsmethode biedt verschillende voordelen. Houders van kindercentra krijgen meer ruimte om de indeling van basisgroepen te baseren op pedagogische overwegingen. Dit maakt het mogelijk om rekening te houden met de behoeften en de ontwikkeling van het kind. Ook kan de nieuwe systematiek bijdragen aan een emotioneel veilige omgeving door het creëren van bekende gezichten voor de kinderen.
Hoewel de nieuwe systematiek voordelen biedt, zijn er ook aandachtspunten. Sommige organisaties uitten de zorg dat een BKR op kindercentrumniveau kan leiden tot minder inzet van beroepskrachten, wat de werkdruk kan verhogen en de aandacht voor jonge, kwetsbare kinderen kan verminderen. Om dit te voorkomen, is een waarborg opgenomen in het pedagogisch beleidsplan, waarin de houder moet beschrijven hoe verantwoorde kinderopvang wordt geboden en hoe stabiliteit en individuele aandacht voor de kinderen worden geborgd.
De nieuwe rekensystematiek brengt geen grote veranderingen met zich mee voor het toezicht. Tijdens een inspectiebezoek wordt nog steeds gecontroleerd of de BKR wordt nageleefd, waarbij nu de nieuwe berekening op kindercentrumniveau het uitgangspunt is. Daarnaast controleert de toezichthouder of de kwaliteitseisen zijn opgenomen in het pedagogisch beleidsplan en in overeenstemming zijn met de praktijk. De controle kan plaatsvinden door middel van gesprekken met het personeel en observatie van de pedagogische praktijk.
Bij de inzet van andersgekwalificeerde beroepskrachten gelden specifieke voorwaarden om de veiligheid te borgen. Deze beroepskrachten moeten worden ingeschreven in het Personenregister Kinderopvang en gekoppeld aan het betreffende kindercentrum. Daarnaast moet er te allen tijde een gekwalificeerde beroepskracht aanwezig zijn. Wanneer een andersgekwalificeerde beroepskracht een activiteit buiten het kindercentrum verzorgt, moet er minimaal één andere beroepskracht met deze activiteit meegaan. Dit bevordert een pedagogisch verantwoorde aanpak.
Met de wijziging in de BKR-berekening is ook een maximale groepsgrootte van 30 kinderen gehanteerd. Dit betekent dat het aantal beroepskrachten binnen het kindercentrum gebaseerd is op het totaal aantal kinderen binnen het kindercentrum en niet op het aantal kinderen binnen de basisgroep. Dit geeft houders meer flexibiliteit bij de groepsindeling en maakt het mogelijk om rekening te houden met de individuele behoeften van de kinderen.
De berekening van de beroepskracht-kind ratio in de kinderopvang is recentelijk gewijzigd, met name op kindercentrumniveau. Deze nieuwe systematiek biedt voordelen, zoals meer ruimte voor pedagogische overwegingen en het creëren van een emotioneel veilige omgeving. Het is echter belangrijk om aandacht te besteden aan de mogelijke gevolgen voor de werkdruk en de individuele aandacht voor de kinderen. Door het opnemen van waarborgen in het pedagogisch beleidsplan en het uitvoeren van adequaat toezicht kan de kwaliteit van de kinderopvang worden geborgd.
Wie niet van een kind geniet, ziet het allermooiste niet