Tegemoetkoming Kosten Kinderopvang: Recht op Ondersteuning voor Ouders
september 6, 2025
De organisatie van kinderopvang is aan specifieke regels gebonden om de kwaliteit en veiligheid van de opvang te waarborgen. Deze regels betreffen onder andere de grootte van stamgroepen, de verhouding tussen personeel en kinderen, en de inzet van personeel in opleiding. Dit artikel geeft een overzicht van de geldende richtlijnen, gebaseerd op recente wettelijke bepalingen.
De dagopvang is georganiseerd in stamgroepen. Voor kinderen tot één jaar geldt een maximum van twaalf kinderen per groep. Voor kinderen tot en met drie jaar geldt een maximum van zestien kinderen per groep, met een submaximum van acht kinderen tot één jaar. De houder van de kinderopvang is verplicht om ouders en kinderen te informeren over de stamgroepindeling en de toegewezen beroepskrachten.
Aan elk kind worden maximaal drie vaste beroepskrachten toegewezen. Er is te allen tijde ten minste één van deze beroepskrachten aanwezig in de groep van het kind. Deze vaste beroepskrachten fungeren als aanspreekpunt voor de ouders. Kinderen maken gedurende de week gebruik van maximaal twee verschillende stamgroepruimtes, tenzij dit anders is vastgelegd in het pedagogisch beleidsplan voor speciale activiteiten. Een uitzondering op de regel van maximaal twee stamgroepruimtes geldt voor opvang op dagen die per week verschillen.
De verhouding tussen het aantal beroepskrachten en het aantal aanwezige kinderen is afhankelijk van de leeftijd van de kinderen. Voor kinderen tot één jaar is de verhouding minimaal één beroepskracht per vier kinderen. Voor kinderen van één tot twee jaar is dit één beroepskracht per vijf kinderen, en voor kinderen van twee tot drie jaar één beroepskracht per zes kinderen. Indien er slechts één beroepskracht in het kindercentrum aanwezig is, moet er ten minste één andere volwassene ter ondersteuning aanwezig zijn. In geval van calamiteiten moet de ondersteuning van deze beroepskracht door een andere volwassene geregeld zijn.
Voor de dagopvang geldt dat elke stamgroep over een afzonderlijke, vaste groepsruimte moet beschikken van minimaal 3,5 m2 bruto-oppervlakte per kind. Deze ruimte moet passend ingericht zijn als speelruimte, inclusief ruimtes buiten de groepsruimte die geschikt zijn voor spelactiviteiten. Voor de buitenschoolse opvang is per kind ten minste 3,5 m2 bruto-oppervlakte passend ingerichte (speel)ruimte beschikbaar. De inrichting van de ruimte moet in overeenstemming zijn met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen. Kinderen tot anderhalf jaar hebben toegang tot een op het aantal kinderen afgestemde afzonderlijke slaapruimte. Een kindercentrum beschikt voor dagopvang over een aangrenzende, veilige en toegankelijke buitenspeelruimte, met minimaal 3 m2 bruto-oppervlakte speelruimte per aanwezig kind.
Voor de buitenschoolse opvang geldt een minimale verhouding van één beroepskracht per tien kinderen. Voor kinderen van acht jaar tot de leeftijd waarop het basisonderwijs eindigt, geldt in een groep van maximaal dertig kinderen een verhouding van ten minste twee beroepskrachten, ondersteund door een andere volwassene. Deze verhouding is niet van toepassing als kinderen de basisgroep verlaten voor (spel)activiteiten. Bij activiteiten met groepen groter dan dertig kinderen moet de houder in het pedagogisch beleidsplan aantoonbaar extra aandacht besteden aan de omgang met de groep.
Recentelijk is er een wijziging doorgevoerd in de regels voor de buitenschoolse opvang, specifiek met betrekking tot kindercentrum-overstijgende opvang. Voorheen was er een maximum aantal toegestane basisgroepen en was er schriftelijke toestemming van ouders vereist voor opvang in een andere stam- of basisgroep. Deze waarborgen werden als administratief belastend ervaren voor de specifieke situatie van kindercentrum-overstijgende opvang tijdens schoolvrije perioden. Het wijzigingsbesluit regelt nu dat het maximumaantal toegestane basisgroepen en de toestemmingsvereiste niet gelden wanneer een kind in de buitenschoolse opvang gedurende schoolvrije dagen kindercentrum-overstijgend wordt opgevangen.
In afwijking van de reguliere regels kan een beroepskracht in opleiding als vaste beroepskracht aan een kind worden toegewezen, onder bepaalde voorwaarden. Deze voorwaarden zijn dat de beroepskracht in opleiding meegerekend wordt bij de berekening van het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten, dat de beroepskracht in opleiding het eerste leerjaar van de kwalificerende opleiding aantoonbaar heeft afgerond, en dat de beroepskracht in opleiding, de praktijkbegeleider en de opleidingsbegeleider schriftelijk hebben ingestemd met een opgesteld begeleidingsplan, conform welke het plan wordt uitgevoerd. Andersgekwalificeerde beroepskrachten mogen niet worden ingezet in de dagopvang.
De berekening van de beroepskracht-kind ratio (BKR) voor de buitenschoolse opvang is gewijzigd en wordt nu per kindercentrum berekend in plaats van per basisgroep. Dit biedt meer ruimte om op basis van pedagogische overwegingen beroepskrachten in te zetten en basisgroepen te vormen. De houder is verplicht om in het pedagogisch beleidsplan een beschrijving op te nemen van de overwegingen met betrekking tot het aantal in te zetten beroepskrachten ten opzichte van het aantal aanwezige kinderen. Hierbij moet de houder ingaan op de individuele behoeften van het kind, de verdeling van het aantal beroepskrachten over de verschillende basisgroepen, de vormgeving van de basisgroepen en de stabiliteit van de opvang.
Het pedagogisch beleidsplan moet een beschrijving bevatten van de overwegingen van de houder met betrekking tot het aantal in te zetten beroepskrachten ten opzichte van het aantal aanwezige kinderen. Hierbij dient de houder in ieder geval in te gaan op de individuele behoeften van het kind, de verdeling van het aantal beroepskrachten over de verschillende basisgroepen, de vormgeving van de basisgroepen en de stabiliteit van de opvang. De vormgeving van de basisgroepen omvat onder andere de leeftijdsopbouw en de groepsgrootte. Stabiliteit verwijst naar de continuïteit in de dagopvang.
Uit reacties op internetconsultaties blijkt dat de mogelijkheid om de BKR voor de buitenschoolse opvang op kindercentrumniveau te berekenen positief ontvangen wordt. Organisaties geven aan dat dit veel ruimte biedt om op basis van pedagogische overwegingen beroepskrachten in te zetten en basisgroepen te vormen. Verzoeken om aanvullende voorwaarden voor de inzet van beroepskrachten in opleiding, zoals een langere werkzaamheidsduur op de stamgroep, zijn niet overgenomen, omdat dit de werkbaarheid van de wijziging zou belemmeren.
Conclusie
De regels en richtlijnen voor stamgroepen en personeelsverhoudingen in de kinderopvang zijn bedoeld om de kwaliteit en veiligheid van de opvang te waarborgen. Recente wijzigingen, met name in de buitenschoolse opvang, bieden meer flexibiliteit en ruimte voor pedagogische overwegingen. Het is essentieel dat houders van kinderopvanglocaties op de hoogte zijn van deze regels en deze implementeren in hun pedagogisch beleidsplan.
Wie niet van een kind geniet, ziet het allermooiste niet