Toelagen en Uitkeringen bij Dienstverband Beëindiging en Overlijden

De beschikbare informatie richt zich voornamelijk op regelingen omtrent toelagen, uitkeringen en overlijdensuitkeringen binnen een dienstverband, met name in de context van de overheidssector. De informatie is relevant voor medewerkers, nabestaanden en werkgevers die te maken hebben met deze situaties. De documentatie behandelt de berekening van overgangsrechtelijke toelagen (TOR), de hoogte van uitkeringen bij ontslag, en de procedure voor overlijdensuitkeringen. De documentatie bevat ook informatie over verhuiskostenvergoedingen en de berekening van eindejaarsuitkeringen.

Overgangsrechtelijke Toelage (TOR)

De invoering van een nieuw hoofdstuk 3 in de regelgeving vereist een berekening van de overgangsrechtelijke toelage (TOR) om te waarborgen dat medewerkers hierdoor niet financieel achteruitgaan. De term ‘ander representatief refertetijdvak’ kan ruimer worden geïnterpreteerd dan een strikt kalendertijdvak, met als doel een passende berekeningswijze te bepalen. Individueel overleg met de medewerker is hierbij essentieel, en in bepaalde gevallen is overleg in het GO (Georganiseerd Overleg) noodzakelijk, bijvoorbeeld bij patronen of groepen medewerkers in gelijke omstandigheden, of wanneer reorganisaties de reproduceerbaarheid van roosters uit 2014 bemoeilijken.

De TOR wordt berekend door deel 1 en deel 2 bij elkaar op te tellen. Dit bedrag stijgt niet mee met de loonontwikkelingen. De berekening houdt in dat de TOR 1 en TOR 2 worden opgeteld. Een positief verschil van €300 per jaar door TOR 1, gecompenseerd door een negatief verschil van €200 door TOR 2 (bijvoorbeeld door hogere ORT-toeslagen in het nieuwe hoofdstuk 3), resulteert in een TOR van €100. De TOR is een nominaal bedrag dat meeberekend wordt in de pensioengrondslag, maar geen salaristoelage is en geen grondslag vormt voor eindejaarsuitkeringen, vakantietoelagen of levensloopbijdragen. Er zijn geen anticumulatiebepalingen van toepassing.

Indien de werkgever over 2014 geen reproduceerbare roosters of werkpatronen heeft, kan een andere berekeningswijze worden toegepast, gebaseerd op het werkpatroon/roosters voor 2016. Hierbij wordt het rooster van 2016 berekend met de toelagepercentages van 2014 en 2016, en het verschil bepaalt de hoogte van de TOR. Deze berekening betreft ingeroosterd werk, beloond met ORT, overwerktoeslag of ingeroosterde beschikbaarheidsdiensten.

Uitkeringen bij Beëindiging Dienstverband

Artikel 11:8 beschrijft afwijkende regels voor de duur van de uitkering bij beëindiging van het dienstverband. Indien dit leidt tot een langere uitkeringsduur, wordt de duur vastgesteld op een aantal maanden gelijk aan 1/6 deel van de diensttijd, afgerond naar boven op hele maanden. De uitkeringsduur is maximaal 24 maanden. Voor betrokkene met ten minste tien jaar diensttijd en een som van leeftijd en diensttijd van 60 jaar of meer, wordt na afloop van de uitkering een bijzondere verlenging van zes maanden verleend.

Een vervolguitkering is mogelijk na het bereiken van het einde van de uitkeringsduur, zoals bedoeld in artikel 11:7, tweede lid.

Overlijdensuitkering

Bij overlijden van een betrokkene wordt zo spoedig mogelijk een bedrag uitgekeerd aan de nagelaten echtgenoot of geregistreerde partner, gelijk aan de bezoldiging over een tijdvak van drie maanden. Indien er geen echtgenoot of geregistreerde partner is, geschiedt de uitkering ten behoeve van minderjarige wettige of natuurlijke kinderen, of minderjarige pleegkinderen. Bij gebrek daaraan geschiedt de uitkering ten behoeve van ouders, broers, zusters of meerderjarige kinderen van wie de overledene kostwinner was.

Indien er tegelijkertijd een uitkering wordt toegekend uit hoofde van een andere betrekking, waardoor het wachtgeld verminderd is, wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan het verminderde wachtgeld over een tijdvak van drie maanden. Als de som van beide uitkeringen lager is dan de uitkering die berekend zou zijn op basis van het onverminderde wachtgeld, wordt de uitkering aangevuld tot dat bedrag.

De term ‘pleegkind’ wordt gedefinieerd als een kind dat als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed. Voor de toepassing van de regels worden niet-gehuwde personen die duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren, als echtgenoten of geregistreerde partners aangemerkt, tenzij er sprake is van bloedverwantschap in de eerste of tweede graad. Een gezamenlijke huishouding vereist gezamenlijke voorziening in huisvesting en een bijdrage van beide partners in de kosten van de huishouding of verzorging.

Verhuiskostenvergoeding

Bij een verhuizing kan een tegemoetkoming in de verhuiskosten worden verstrekt. Dit omvat een bedrag voor direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten, met een maximum van €6.149,43. Indien de betrokkene op de dag van de verhuizing een eigen huishouding voert, wordt het bedrag berekend op basis van 3% van de berekeningsbasis voor ieder woon- of slaapvertrek, tot een maximum van vier vertrekken, met een maximumbedrag van €6.149,43.

Indien beide echtgenoten of geregistreerde partners in de zin van dit hoofdstuk afzonderlijk opdracht hebben om te verhuizen, wordt de berekeningsbasis voor beide betrokkenen vastgesteld. Bij deeltijdbetrekkingen wordt de berekeningsbasis vastgesteld alsof er sprake is van een voltijdbetrekking, tenzij er ook een deeltijdbetrekking bij een andere werkgever is die aanspraak geeft op een tegemoetkoming in verhuiskosten. De tegemoetkoming wordt toegekend op grond van de hoogste berekeningsbasis.

Eindejaarsuitkering

De schaalbedragen zijn in de loop der jaren verhoogd: met 1% in 2005, 1,6% in 2006, 0,8% in 2007, en 2,2% in 2008. In 2007 werd de eindejaarsuitkering structureel verhoogd met 0,5 procentpunt naar 3,5%. In 2008 werd de eindejaarsuitkering structureel verhoogd met 1,5 procentpunt naar 5%. De bodem van de eindejaarsuitkering bleef ongewijzigd op €836.

Beperkingen en Conclusie

De beschikbare informatie is beperkt en richt zich specifiek op regelingen binnen een overheidscontext. De documentatie biedt gedetailleerde informatie over de berekening van toelagen, uitkeringen en overlijdensuitkeringen, maar geeft geen algemeen overzicht van alle mogelijke regelingen. De informatie is voornamelijk procedureel van aard en bevat weinig ruimte voor interpretatie.

De kernpunten zijn dat bij wijzigingen in de regelgeving (zoals de invoering van hoofdstuk 3) overgangsrechtelijke toelagen worden verstrekt om te voorkomen dat medewerkers financieel achteruitgaan. Bij beëindiging van het dienstverband zijn er regelingen voor uitkeringen, afhankelijk van de diensttijd en leeftijd. Bij overlijden is er een uitkering aan nabestaanden. Verhuiskosten kunnen worden vergoed en de eindejaarsuitkering is in de loop der jaren verhoogd. Het is van belang dat werkgevers en werknemers op de hoogte zijn van deze regelingen en de procedures correct volgen.

Bronnen

1. lokaleregelgeving.overheid.nl