Gratis Kinderopvang: Politieke Plannen en Potentiële Impact
september 5, 2025
De kinderopvangsector kampt met personeelstekorten en een hoge werkdruk. Om hierop te anticiperen, zijn er tijdelijke maatregelen getroffen om meer beroepskrachten in opleiding (bbl’ers) formatief in te zetten. Deze regelingen zijn verlengd en er zijn nieuwe voorwaarden geïntroduceerd om de kwaliteit van de opvang te waarborgen. Dit artikel geeft een overzicht van de huidige regelgeving en de vereisten voor de inzet van bbl’ers in de kinderopvang.
Sinds 1 januari 2022 is het toegestaan dat tijdelijk de helft van de medewerkers binnen de formatie van een kindercentrum in opleiding zijn. Voorheen was dit percentage een derde. Deze maatregel is ingevoerd om de personeelsplanning te vereenvoudigen in een tijd van tekorten. Minister Van Gennip heeft deze maatregel verlengd tot 1 juli 2026. Dit betekent dat tot die datum 50 procent van de formatie van een kindercentrum mag bestaan uit beroepskrachten in opleiding, zoals student-medewerkers en pedagogisch professionals in ontwikkeling.
Om te voorkomen dat beroepskrachten in opleiding te snel te veel verantwoordelijkheid krijgen, is een nieuwe voorwaarde geïntroduceerd. Er moet een begeleidingsplan worden opgesteld, waar de beroepskracht in opleiding, de praktijkbegeleider en de opleidingsbegeleider schriftelijk mee moeten instemmen. Dit plan dient als extra waarborg voor verantwoorde kinderopvang en de kwaliteit van de opvang. Er worden geen specifieke inhoudelijke eisen gesteld aan het begeleidingsplan; het is maatwerk en kan onderdeel zijn van bestaande documentatie over de beroepskracht in opleiding.
De mogelijkheid om een deel van de formatie te laten bestaan uit beroepskrachten in opleiding geldt voor zowel dagopvang als buitenschoolse opvang. Deze regeling is niet van toepassing op voorschoolse educatie (ve).
Onderzoek toont aan dat de kwaliteit van de beroepskracht in opleiding een belangrijke factor is voor de gevolgen van de formatieve inzet op de pedagogische kwaliteit van de opvang. Houders en beroepskrachten pleiten daarom voor een zorgvuldige afweging bij de eventuele formatieve inzet van de beroepskracht in opleiding. De GGD GHOR Nederland benadrukt dat de houder verantwoordelijk blijft voor verantwoorde kinderopvang en de mogelijke gevolgen van de verruimde inzet van een beroepskracht in opleiding voor de kwaliteit altijd moet overdenken.
De mate waarin een bbl’er formatief ingezet kan worden op de babygroep, hangt af van het individuele ontwikkelplan. Voor opleidingen die vanaf augustus 2021 gestart zijn, is het werken met 0-jarigen opgenomen in het kwalificatiedossier, wat het leerproces van de bbl’er ten goede komt.
Een bbl-student is tijdens de opleiding nog geen gekwalificeerde pedagogisch professional. Daarom mogen bbl’ers niet formatief worden ingezet op een voorschoolse educatie (ve)-groep, tenzij aan specifieke voorwaarden wordt voldaan die per 1 januari 2026 van kracht worden. Onder deze voorwaarden mogen bbl-studenten die een opleiding volgen tot beroepskracht ve onder bepaalde voorwaarden formatief ingezet worden op een ve-groep, om zo het leren en werken te combineren en bij te dragen aan het oplossen van het personeelstekort.
Op de buitenschoolse opvang mag een bbl’er alleen op de basisgroep staan, afhankelijk van de mate van formatieve inzet en de fase van de opleiding.
Een bbl’er mag niet alleen op een kindercentrum staan. Dit heeft te maken met de 50%-regeling, die inhoudt dat maximaal 50% van het totale aantal inzetbare beroepskrachten op een kindercentrum uit beroepskrachten in opleiding mag bestaan. Als een bbl’er alleen op een kindercentrum staat, wordt aan deze regeling niet voldaan en wordt de kinderopvang niet als ‘verantwoord’ beschouwd, zoals vereist in de Wet kinderopvang.
Sinds 1 juli 2024 mag een bbl’er als ‘vast gezicht’ worden ingezet, maar dit mag pas nadat het eerste leerjaar is afgerond. Als de opleiding slechts één jaar duurt, mag dit pas na afronding van de gehele opleiding. Een bbl’er mag pas als vaste beroepskracht worden aangesteld als hij of zij ook (deels) formatief wordt ingezet.
Om te voorkomen dat een beroepskracht in opleiding alleen op een groep staat, is het verplicht dat ook een andere beroepskracht werkzaam is op de groep. Voor de randen van de dag en tijdens pauzes geldt de voorwaarde dat maximaal de helft van de formatie op een kindercentrum uit beroepskrachten in opleiding mag bestaan.
De inspectie heeft aangegeven dat een beroepskracht in opleiding niet alleen op een groep mag staan. Dit is een belangrijke richtlijn voor kinderopvangorganisaties bij het opstellen van de roosters en het inzetten van bbl’ers.
Uit een internetconsultatie bleek dat het aandeel positieve en negatieve reacties op de verlenging van de maatregel ongeveer gelijk was. Positieve reacties, vooral van houders, zagen de verlenging als een bijdrage aan het oplossen van personeelstekorten en het mogelijk maken van de opleiding van beroepskrachten. Negatieve reacties uitten bezorgdheid over de extra administratieve lasten die het begeleidingsplan met zich mee zou brengen. In reactie hierop is verduidelijkt dat het begeleidingsplan geen losstaand document hoeft te zijn, maar onderdeel kan zijn van bestaande documentatie.
De inzet van beroepskrachten in opleiding in de kinderopvang is een belangrijke maatregel om de personeelstekorten te adresseren. De verlenging van de tijdelijke regeling tot 1 juli 2026 biedt kinderopvangorganisaties meer flexibiliteit in de personeelsplanning. De nieuwe voorwaarde van het begeleidingsplan is een belangrijke waarborg voor de kwaliteit van de opvang en de begeleiding van de bbl’ers. Het is essentieel dat houders en beroepskrachten zorgvuldig afwegen of een bbl’er geschikt is voor formatieve inzet en dat de regels omtrent de inzet op verschillende groepen en de aanwezigheid van een andere beroepskracht worden nageleefd. Door deze maatregelen te implementeren, kan de kinderopvangsector de uitdagingen van personeelstekorten aangaan en tegelijkertijd de kwaliteit van de opvang waarborgen.
Wie niet van een kind geniet, ziet het allermooiste niet