Werken met Kinderen in Zeeuws-Vlaanderen: Mogelijkheden en Voorwaarden
september 5, 2025
Onderzoek in de kinderopvang speelt een centrale rol bij het verbeteren van kwaliteit, het volgen van de ontwikkeling van jonge kinderen en het professionaliseren van de pedagogische werknemers (pm’ers). Door middel van systematisch onderzoek worden zowel praktijkgerichte kwesties als bredere educatieve en pedagogische thema’s onder de loep genomen. In Nederland zijn verschillende initiatieven en onderzoekslijnen op gang gekomen, waarbij zowel wetenschappelijke instellingen als praktijkgerichte organisaties betrokken zijn. Dit artikel biedt een overzicht van de huidige stand van zaken, thema’s en methoden in onderzoek binnen de kinderopvang, gebaseerd op recente en betrouwbare bronnen.
De kwaliteit van de kinderopvang is een kernthema in het onderzoekslandschap. De subsidieaanvraag voor onderzoek naar kwaliteit in de kinderopvang heeft 31 ideeën opgeleverd, waarbij samenwerkingsverbanden tussen onderzoekers en kinderopvangorganisaties centraal staan. Deze onderzoeksvragen zijn gericht op drie hoofdthema’s: babyopvang, effect van kinderopvang en professionalisering van pedagogische medewerkers (pm’ers). Zo wordt niet alleen gekeken naar de directe impact van de opvang op kinderen, maar ook naar de werkwijzen en competenties van de professionals die deze opvang verzorgen.
Voor het starten of registreren van een kinderopvangcentrum is een zorgvuldig proces nodig. Wanneer een organisatie een aanvraag doet voor registratie in het Landelijk Register Kinderopvang, ontvangt deze een opdracht van de gemeente om de kwaliteit van de opvang te laten beoordelen. De GGD voert hiervoor een onderzoek uit volgens de landelijke werkwijze ‘Streng aan de Poort’. Deze methode houdt in dat de toezichthouder intensief onderzoekt en controleert, en dat de gemeente streng is bij het nemen van beslissingen. Dit betekent dat de organisatie vanaf het begin moet voldoen aan alle kwaliteitseisen. De GGD voert in dit kader ook een vragenlijst en verzoek om documentatie uit, waarna de gemeente binnen 10 weken een beslissing neemt.
Na registratie vindt binnen drie maanden een tweede onderzoek plaats. Dit onderzoek richt zich op aspecten die bij de eerste inschatting niet volledig beoordeeld konden worden, zoals de pedagogische praktijk en de uitvoering van beleidsdocumenten. Het jaarlijks onderzoek is een standaardprocedure die op basis van de Wet kinderopvang wordt uitgevoerd. Het model van risico-gestuurd toezicht zorgt ervoor dat inspecties worden afgestemd op de specifieke situatie van een opvangcentrum: waar het risico groter is, wordt intensiever geïnspecteerd, waar het risico kleiner is, minder intensief.
Een van de belangrijkste onderzoeklijnen is gericht op het verbeteren van het beweeggedrag en de motorische ontwikkeling van kinderen tussen 2 en 7 jaar. Het project ‘Actief Fundament’ richt zich op het ontwikkelen van een integraal kindcentrum (IKC) dat gericht is op beweegstimulering. Het doel is om het beweeggedrag, de motorische vaardigheden en het sociaal-emotionele welbevinden van kinderen te verbeteren. De centrale onderzoeksvraag luidt: “Hoe kan een IKC zo goed mogelijk worden uitgerust teneinde de kwaliteit en kwantiteit van het beweeggedrag van 2 tot 7 jarige kinderen in Nederland te verbeteren?”
In dit project wordt ook gekeken naar de barrières die professionals en ouders ondervinden bij het stimuleren van beweging. Een passende aanpak wordt ontwikkeld die niet alleen gericht is op het verbeteren van de fysieke omgeving, maar ook op het bevorderen van een bewegingsvriendelijke cultuur binnen de opvang. Daarnaast is er een ‘Beweegmonitor Kinderopvang’, waarin kerngegevens over het thema bewegen in kinderopvang worden ingezameld via herhaalde metingen. Deze monitor geeft inzicht in het beleid, het aanbod van activiteiten en de behoeften van professionals om bewegen te stimuleren bij kinderen.
Een ander belangrijk onderzoeksterrein is het onderzoek naar de effecten van kinderopvang op de ontwikkeling van jonge kinderen. Dit onderzoek probeert inzicht te krijgen in de vraag of kinderen op verschillende manieren profiteren van kinderopvang. Het doel is om de positieve en negatieve uitkomsten van kinderopvanggebruik in kaart te brengen, met een focus op de ontwikkeling van kinderen van 0 tot 4 jaar.
Het project richt zich op de invloed van kenmerken van het kind en de opvangsituatie op de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling. Bovendien wordt onderzocht of groepen kinderen met een ‘gevoelig’ profiel, zoals kinderen met moeilijk temperament of verhoogde gevoeligheid voor omgevingsinvloeden, profiteren van een relatief hoge pedagogische kwaliteit. Dit onderzoek bestaat uit drie deelstudies: een literatuuronderzoek, secundaire analyses van bestaande data, en een longitudinale studie van kinderen in kinderdagverblijven en gastouderopvang.
In het project ‘Kei in Karakter in de Kinderopvang’ wordt een deugdenaanpak onderzocht. Hierbij wordt gekeken naar hoe deugden zoals empathie, zelfregulatie en sociale vaardigheden kunnen worden ontwikkeld binnen de kinderopvang. De aanpak richt zich op het bevorderen van een positieve leeromgeving waarin kinderen niet alleen leren omgaan met hun emoties, maar ook leren omgaan met anderen. Dit onderzoek is gericht op het versterken van het karakterontwikkelingsproces bij jonge kinderen, waarbij de rol van de pedagogische werknemer centraal staat.
Het goed volgen van de ontwikkeling van jonge kinderen is een kerncompetentie voor professionals in de kinderopvang. Het project ‘Volgen van de ontwikkeling van het jonge kind’, uitgevoerd door het Landelijk Expertisecentrum Jonge Kind (LEJK), onderzoekt hoe professionals dit volgen kunnen verbeteren. Het onderzoek richt zich op de kennis van ontwikkelings- en leerlijnen op belangrijke domeinen zoals taalontwikkeling, rekenvaardigheden, sociaal-emotionele ontwikkeling en motoriek.
Het doel is om professionals tools en handvatten te bieden om de ontwikkeling van kinderen beter te volgen, zodat ze een afgestemd aanbod kunnen maken in de ‘zone van de naaste ontwikkeling’. Het volgen van de ontwikkeling is niet alleen van belang voor het pedagogische aanbod, maar ook voor vroegsignalering van eventuele ontwikkelingsproblemen. Door middel van observaties en volguitkomsten krijgen professionals inzicht in de sterke en zwakkere kanten van een kind en kunnen ze het aanbod richten op de specifieke behoeften.
Het gebruik van onderzoek en cijfers in de kinderopvang is een essentieel onderdeel van het professionele ontwikkelingsproces. Op basis van de laatste peilingen en onderzoeken is duidelijk dat er een toenemende vraag is naar gegevens over de kwaliteit van kinderopvang, de arbeidsmarkt voor pedagogische medewerkers en de effectiviteit van diverse opvangvormen.
Onderzoeken en cijfers geven inzicht in trends en ontwikkelingen, zoals de toename van combinatiebanen, de invloed van de demografische veranderingen op de vraag naar kinderopvang, en de rol van zij-instromers in de sector. Deze gegevens zijn belangrijk voor beleidsvormers, werkgevers en professionals om beslissingen te nemen die gericht zijn op kwaliteit en duurzaamheid.
Onderzoek in de kinderopvang speelt een essentiële rol bij het verbeteren van de kwaliteit van de opvang, het volgen van de ontwikkeling van jonge kinderen en het professionaliseren van pedagogische medewerkers. De thema’s waarin het onderzoek zich richt – zoals beweeggedrag, effecten van opvang en het volgen van ontwikkeling – geven inzicht in hoe kinderen het beste kunnen groeien en leren in een ondersteunende omgeving.
De processen rond registratie, toezicht en risico-gestuurd toezicht zorgen ervoor dat kinderopvangcentra voldoen aan de kwaliteitseisen en dat het beleid zich op de meest relevante aspecten richt. Bovendien is er een sterke focus op het gebruik van onderzoek en cijfers om trends te identificeren en beslissingen te onderbouwen. Door middel van wetenschappelijk onderzoek, praktijkgerichte initiatieven en samenwerking tussen onderzoekers en professionals wordt de kinderopvangsector continu verder ontwikkeld en verbeterd.
Wie niet van een kind geniet, ziet het allermooiste niet