Kinderopvang op Aruba: Aandacht voor Kwaliteit, Veiligheid en Ontwikkeling
juli 17, 2025
De BKR (beroepskracht-kind-ratio) speelt een centrale rol in de kinderopvang. Het geeft aan hoeveel kinderen één begeleider mag verzorgen, afhankelijk van leeftijd en aantal kinderen in een groep. De wijzigingen in de berekening van de BKR, die per 1 juli 2024 in werking treden, betreffen zowel de buitenschoolse opvang (BSO) als kindercentra. Deze wijzigingen bieden houders meer flexibiliteit in de inzet van beroepskrachten en de indeling van kinderen in basisgroepen. Bovendien zijn er nieuwe mogelijkheden voor de inzet van andersgekwalificeerde beroepskrachten. In dit artikel wordt ingegaan op de nieuwe rekenregels, de toepassing ervan en de gevolgen voor kinderopvangcentra en begeleiders.
De BKR (beroepskracht-kind-ratio) is een maatstaf die aangeeft hoeveel kinderen één begeleider mag verzorgen. Deze verhouding is van belang om te zorgen dat kinderen voldoende aandacht krijgen en dat de begeleiders niet teveel kinderen tegelijk moeten verzorgen. De BKR is niet vast, maar varieert afhankelijk van de leeftijd van de kinderen. Zo mag bijvoorbeeld één begeleider maximaal drie baby’s van 0 tot 1 jaar verzorgen, terwijl voor kinderen van 1 tot 2 jaar het maximum vijf is. Bij peuters tussen de 2 en 4 jaar mag één begeleider acht kinderen verzorgen.
In de buitenschoolse opvang gelden andere regels. Daar mag één begeleider maximaal tien kinderen van 4 tot 6 jaar verzorgen, en twaalf kinderen van 7 tot 12 jaar. Als kinderen uit verschillende leeftijdscategorieën in dezelfde groep worden opgenomen, wordt de BKR hierop aangepast. Bijvoorbeeld: één begeleider mag drie baby’s verzorgen, maar als er twee baby’s en twee dreumesen van 1 jaar zijn, mag deze begeleider vier kinderen verzorgen. Deze aanpassing zorgt ervoor dat de BKR realistisch is en aansluit bij de daadwerkelijke situatie in de opvang.
De nieuwe rekenregels voor de BKR, die in werking treden per 1 juli 2024, betreffen vooral de buitenschoolse opvang en kindercentra. In plaats van de BKR te berekenen op groepsniveau, wordt deze nu berekend op kindercentrumniveau. Dit betekent dat de verhouding tussen beroepskrachten en kinderen niet langer per basisgroep, maar per het totale aantal kinderen in het kindercentrum bepaald wordt. Hierbij wordt een gewogen gemiddelde gebruikt. Voor kinderen van 4 tot en met 6 jaar geldt een ratio van 0,1 en voor kinderen van 7 tot de leeftijd waarop het basisonderwijs eindigt geldt een ratio van 0,083.
De berekening op kindercentrumniveau is gebaseerd op de volgende formule:
(A x 0,1) + (B x 0,083)
Hierbij staat A voor het aantal kinderen in de leeftijd van 4 tot en met 6 jaar en B voor het aantal kinderen in de leeftijd van 7 tot de leeftijd waarop het basisonderwijs eindigt. Deze aanpak biedt houders meer ruimte bij de indeling van kinderen in basisgroepen. Ze kunnen rekening houden met pedagogische overwegingen, zoals de behoeften van het kind, de vormgeving van de basisgroepen en de stabiliteit van de opvang.
Een voordeel van deze aanpak is dat houders niet langer hoeven te "schuiven" met kinderen tussen basisgroepen wanneer deze groepen niet volledig zijn gevuld. Hierdoor kan er meer rekening gehouden worden met de individuele situaties van kinderen en begeleiders. Bovendien is de groepsgrootte niet langer afhankelijk van de leeftijdscategorie. Houders kunnen kinderen in een basisgroep indelen die past bij hun behoeften en ontwikkeling.
Ondanks de nieuwe berekeningsmethode blijft er een maximumgroepsgrootte van 30 kinderen per basisgroep. Dit maximum geldt sinds de huidige regels in werking zijn, en het blijft ook gelden bij de nieuwe aanpak. Houders worden juist gestimuleerd om bewust en pedagogisch te werken aan de vormgeving van de basisgroepen. Hierbij kunnen grotere en kleinere groepen ontstaan, afhankelijk van de situatie en de behoeften van de kinderen en begeleiders.
Het is belangrijk om te benadrukken dat het maximumaantal niet altijd hoeft te worden benut. Houders kunnen kiezen voor kleinere groepen als dat pedagogisch beter aansluit bij de situatie. Dit biedt ruimte voor flexibiliteit en toelaatbaarheid, terwijl tegelijkertijd ook zorg is voor een veilige en stabiele omgeving voor de kinderen.
De wijziging in de berekening van de BKR heeft ook gevolgen voor het toezicht. Toezichthouders controleren nog steeds of de BKR wordt nageleefd, maar nu op basis van de nieuwe rekensystematiek op kindercentrumniveau in plaats van op groepsniveau. Daarnaast controleren zij of de kwaliteitseisen die zijn opgenomen in het wijzigingsbesluit zijn verwerkt in het pedagogisch beleidsplan en of deze aansluiten bij de praktijk. Dit gebeurt onder andere door gesprekken met beroepskrachten en locatiemanagers en door observatie van de pedagogische praktijk.
Het pedagogisch beleidsplan speelt hierbij een belangrijke rol. In dit plan beschrijft de houder de overwegingen die zijn gemaakt bij de inzet van beroepskrachten en de indeling van kinderen in basisgroepen. De houder legt uit hoe de behoeften van de kinderen zijn meegenomen in de groepsindeling, hoe de stabiliteit van de opvang is gewaarborgd en hoe de talenten van de begeleiders zijn ingezet. Hierdoor is de aanpak transparant en gericht op de kinderontwikkeling.
Een andere belangrijke wijziging is de mogelijkheid om andersgekwalificeerde beroepskrachten formatief in te zetten. Dit betekent dat houders mensen met een andere opleiding of beroepsachtergrond kunnen inzetten in de opvang, mits dat ten gunste is van het creëren van een rijk activiteitenaanbod en het stimuleren van de brede ontwikkeling van kinderen. Deze inzet is formatief, wat wil zeggen dat deze personen geen invloed hebben op de BKR en dus niet meegeteld worden in de berekening.
Sinds 1 januari 2018 mogen vrijwilligers en andersgekwalificeerde beroepskrachten niet meer formatief worden ingezet, behalve bij bovenformatieve inzet. Met deze wijziging wordt die mogelijkheid weer hersteld, onder voorwaarden. Dit kan bijdragen aan het verminderen van de werkdruk en de arbeidsmarktkrapte in de kinderopvangsector.
De nieuwe berekeningsregels hebben diverse gevolgen voor houders en begeleiders. Allereerst bieden ze meer flexibiliteit in de inzet van beroepskrachten en de indeling van kinderen in basisgroepen. Houders kunnen nu beter rekening houden met pedagogische overwegingen, zoals de behoeften van kinderen en de stabiliteit van de opvang. Hierdoor kan de opvang een emotioneel veilige omgeving bieden, wat essentieel is voor de kinderontwikkeling.
Daarnaast is er geen noodzaak meer om kinderen tussen groepen te schuiven als deze groepen niet volledig zijn gevuld. Dit zorgt voor meer stabiliteit in de groepsindeling en betere aansluiting bij de individuele situatie van kinderen. Bovendien is de groepsgrootte niet langer afhankelijk van de leeftijdscategorie, wat extra flexibiliteit biedt.
Ook voor begeleiders zijn er gevolgen. Door de inzet van andersgekwalificeerde beroepskrachten kan de werkdruk worden verlicht en het activiteitenaanbod worden uitgebreid. Hierdoor kan de kinderontwikkeling op een breder vlak worden gestimuleerd.
De wijzigingen in de berekening van de BKR, die per 1 juli 2024 in werking treden, betreffen zowel de buitenschoolse opvang als kindercentra. De nieuwe rekenregels bieden houders meer ruimte bij de inzet van beroepskrachten en de indeling van kinderen in basisgroepen. Hierbij wordt de BKR berekend op kindercentrumniveau, wat leidt tot meer flexibiliteit en aansluiting bij pedagogische overwegingen. De maximale groepsgrootte blijft 30 kinderen, maar houders kunnen kiezen voor kleinere groepen als dat pedagogisch beter aansluit.
Bovendien is er nu de mogelijkheid om andersgekwalificeerde beroepskrachten formatief in te zetten, wat kan bijdragen aan het verminderen van de werkdruk en het uitbreiden van het activiteitenaanbod. Voor houders en begeleiders zijn er diverse gevolgen van deze wijzigingen, waaronder meer stabiliteit in de groepsindeling, een emotioneel veilige omgeving voor kinderen en een breder activiteitenaanbod.
Deze veranderingen stellen kinderopvangcentra in staat om kinderen beter te ondersteunen in hun ontwikkeling en te zorgen voor een kwalitatief hoogwaardige opvang.
Wie niet van een kind geniet, ziet het allermooiste niet