Vakantiedagen en verlofregelingen in de cao voor kinderopvang
juli 16, 2025
In de kinderopvang is het van groot belang om een veilige en respectvolle omgeving te creëren, waarin kinderen zich kunnen ontwikkelen en leren omgaan met hun emoties en gedrag. Een van de uitdagingen die opduiken in dit proces is bijten. Bijten is een vorm van grensoverschrijdend gedrag dat zowel fysiek als emotioneel schadelijk kan zijn. Het is daarom essentieel dat kinderopvanginstellingen een duidelijk protocol hanteren om dit gedrag te signaleren, af te handelen en te voorkomen. In dit artikel wordt ingegaan op de rol van medewerkers en leidinggevenden bij het afhandelen van bijten in de kinderopvang, op basis van bestaande protocollen en richtlijnen.
Grensoverschrijdend gedrag wordt gedefinieerd als gedrag dat schade of pijn berokkent aan anderen of diepere grenzen overschrijdt, zoals seksuele intimidatie, agressie of fysieke aanslagen. Bijten valt binnen deze categorie en kan zowel een bewuste als onbewuste uitdrukking zijn van stress, woede of frustratie. Het is een vorm van communicatie die niet geaccepteerd wordt in een kinderopvangomgeving. De kinderopvanginstelling Dikke Maatjes benadrukt in hun protocol dat zij alle vormen van grensoverschrijdend gedrag afwijzen en dat dit gedrag gestructureerd wordt aangepakt. Het doel van het protocol is om een veilig klimaat te creëren voor zowel kinderen als medewerkers.
Volgens het protocol van Dikke Maatjes zijn de directie, leidinggevenden en medewerkers verantwoordelijk voor het herkennen, signaleren en afhandelen van grensoverschrijdend gedrag. Deze verantwoordelijkheden zijn ook terug te vinden in de lokale regelgeving van kinderopvangcentra, zoals beschreven in de bronnen. De medewerkers worden uitgebreid geïnformeerd over het protocol en de gedragsregels. Deze regels zijn onderdeel van de gedragscode, die aan het begin van de werkrelatie met ouders en medewerkers wordt besproken. Kinderen leren spelenderwijs om te gaan met deze regels, zodat het begrip en respect voor grenzen vroeg wordt ingeplant.
De leidinggevende speelt een centrale rol in het proces. Hij of zij fungeert als vraagbaak binnen de organisatie en moet in staat zijn om signalen van grensoverschrijdend gedrag te herkennen. Bij het opmerken van bijten of andere vormen van agressie dient de leidinggevende contact op te nemen met de medewerker die betrokken is bij het kind. Er wordt overleg gepleegd om de situatie in kaart te brengen. Indien nodig wordt contact opgenomen met externe instanties zoals het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK), zodat het kind de juiste ondersteuning krijgt. De leidinggevende is ook verantwoordelijk voor het vaststellen van taken en het beheren van de privacy van het betrokken gezin.
Het protocol voor het afhandelen van bijten volgt een gestructureerde aanpak die zowel preventief als repressief werkt. De stappen zijn als volgt:
Herkennen van signalen: Medewerkers worden getraind om signalen van bijten of andere vormen van agressie te herkennen. Deze signalen kunnen fysiek (zoals een wond) of gedragmatig zijn (zoals afwijkend gedrag of een plotselinge verandering in gedrag).
Signalering: Zodra bijten wordt waargenomen, dient de medewerker dit te rapporteren aan de leidinggevende. Dit gebeurt via een gesprek of schriftelijk, afhankelijk van het protocol van de instelling.
Overleg: De leidinggevende voert een overleg met de betrokken medewerker en eventueel met de ouders. Het doel van dit overleg is om de situatie in kaart te brengen en te bepalen of er sprake is van grensoverschrijdend gedrag.
Actie ondernemen: Indien het bijten niet incidenteel is of tekenend voor groter grensoverschrijdend gedrag, dient actie te worden ondernomen. Dit kan bestaan uit een gesprek met het kind, observatie of, in ernstige gevallen, melding bij externe instanties.
Verslaglegging en evaluatie: Na het afhandelen van de situatie wordt een verslag gemaakt. Dit verslag wordt gebruikt voor de evaluatie van de genomen stappen en voor het periodieke bijstellen van het protocol. De instelling houdt het protocol regelmatig bij, op basis van ervaringen en evaluaties.
Ondersteuning bieden: Zowel het kind als de betrokken medewerker kunnen terecht bij externe hulpverleners. De leidinggevende zorgt voor deze ondersteuning en kan bijvoorbeeld een contactpersoon aanwijzen.
Sancties bij ernstige gevallen: In het protocol staat duidelijk beschreven dat bij seksuele intimidatie of herhaald bijten sancties kunnen worden opgelegd, zoals een berisping, overplaatsing, schorsing of in ernstige gevallen ontslag. Deze maatregelen zijn bedoeld om het gedrag af te schermen en de veiligheid van de kinderen te waarborgen.
Naast het afhandelen van bijten is preventie een belangrijk onderdeel van het protocol. Preventie houdt in dat medewerkers actief werken aan het voorkomen van bijten door:
Een veilig en respectvolle omgeving te creëren: Kinderen voelen zich veilig wanneer zij weten dat hun grenzen worden gerespecteerd en dat agressie niet geaccepteerd wordt.
Gedragsregels duidelijk te maken: Gedragsregels zijn onderdeel van de gedragscode en worden aan het begin van de opvangperiode besproken met ouders en medewerkers. Kinderen leren spelenderwijs om te gaan met deze regels.
Emotieregulatie te ondersteunen: Medewerkers leren kinderen hoe ze met hun emoties om kunnen gaan. Bijvoorbeeld door te leren woorden gebruiken in plaats van bijten.
Een gesprek met ouders te voeren: Wanneer bijten incidenteel of herhaaldelijk voorkomt, kan het nuttig zijn om in overleg te treden met de ouders. Dit helpt om de situatie te begrijpen en eventueel hulp te bieden.
De sociale kaart te gebruiken: De sociale kaart is een instrument dat gebruikt wordt om het sociaal-emotionele gedrag van een kind in kaart te brengen. Het helpt bij het signaleren van afwijkend gedrag.
Het kindercentrum draagt een eigen verantwoordelijkheid voor het signaleren van bijten en andere vormen van grensoverschrijdend gedrag. Het is de taak van de leidinggevende en medewerkers om signalen te herkennen, actie te ondernemen en het protocol te volgen. De leidinggevende geeft sturing aan de uitvoering van het protocol en zorgt ervoor dat signalen bij de juiste instantie terechtkomen. Deze verantwoordelijkheid is verankerd in de lokale regelgeving van kinderopvangcentra en in het landelijk protocol voor kindermishandeling.
In het geval van herhaald bijten of ernstig grensoverschrijdend gedrag is het belangrijk om het kind te afschermen van de dader. De directeur beslist of de vermeende dader op non-actief wordt gesteld of geschorst. Dit is een maatregel die dient om het kind te beschermen en om het risico op herhaling te beperken. Bovendien is het aanbevolen om voor de betrokken medewerker een contactpersoon aan te wijzen, zodat deze ondersteuning kan ontvangen buiten het kindercentrum.
Het afhandelen van bijten in de kinderopvang vereist een gestructureerde en voorkomende aanpak. Het protocol speelt een centrale rol in dit proces. Medewerkers en leidinggevenden zijn verantwoordelijk voor het herkennen, signaleren en afhandelen van bijten. Het protocol houdt rekening met zowel de veiligheid van het kind als de rechten van de betrokken medewerker. Preventie is een essentieel onderdeel van het protocol, evenals de evaluatie en het periodieke bijstellen van het protocol. Het kindercentrum draagt de verantwoordelijkheid om signalen door te geven aan de juiste instanties en om actie te ondernemen. Door middel van een duidelijk protocol en een veilige omgeving wordt het risico op bijten beperkt en het welzijn van de kinderen gewaarborgd.
Wie niet van een kind geniet, ziet het allermooiste niet