Werkgelegenheid en visie in de kinderopvangsector in Alkmaar
juli 15, 2025
De registratie en beheer van kinderopvangvoorzieningen in Nederland zijn sinds enkele jaren sterk veranderd, met name door de invoering van nieuwe regels rondom de beroepskracht-kindratio (BKR). Deze veranderingen hebben betrekking op zowel de berekening van de benodigde beroepskrachten als de toezichtsactiviteiten. Voor houders van kinderopvangvoorzieningen – zoals kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang (BSO) – zijn deze nieuwe regels van groot belang bij het indienen van een registratie in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) en bij het functioneren in de dagelijkse praktijk. Dit artikel legt uit hoe de BKR nu bepaald wordt, welke eisen gelden voor de registratie, en welke toezichtsmaatregelen van toepassing zijn.
De beroepskracht-kindratio (BKR) is een maatstaf die aangeeft hoeveel pedagogisch medewerkers nodig zijn per kind in een kinderopvangvoorziening. Deze ratio is afhankelijk van de leeftijd van de kinderen en de omvang van de opvang. De BKR speelt een centrale rol bij het bepalen van het benodigde aantal beroepskrachten, wat van invloed is op zowel de kwaliteit van de opvang als de kosten van de voorziening.
Voor kinderen van 4 tot en met 6 jaar geldt een BKR van 0,1. Dit betekent dat er 1 beroepskracht nodig is per 10 kinderen. Voor kinderen van 7 tot de leeftijd waarop het basisonderwijs eindigt, is de BKR 0,083. Dit komt neer op 1 beroepskracht per 12 kinderen.
Sinds de invoering van de nieuwe rekensystematiek voor de BKR op kindercentrumniveau is de manier waarop het benodigde aantal beroepskrachten berekend wordt aangepast. Deze aanpassing is bedoeld om flexibiliteit te bieden bij het inzetten van beroepskrachten, terwijl de kwaliteit van de opvang op hetzelfde niveau blijft als eerder.
De formule voor het berekenen van de BKR op kindercentrumniveau luidt als volgt:
(A × 0,1) + (B × 0,083)
Dit betekent dat het benodigde aantal beroepskrachten voor de gehele kindercentrumlocatie wordt berekend aan de hand van een gewogen gemiddelde van de BKR per leeftijdsgroep. Deze aanpak biedt meer mogelijkheid om beroepskrachten efficiënt in te zetten, aangevuld met pedagogische overwegingen.
De invoering van deze nieuwe rekensystematiek heeft zowel positieve als kritische reacties opgeleverd. Aan de ene kant geven organisaties aan dat de systematiek flexibiliteit biedt bij het inzetten van beroepskrachten en het vormen van basisgroepen. Aan de andere kant is er bezorgdheid dat het in sommige gevallen kan leiden tot minder beroepskrachten, wat zou kunnen resulteren in meer werkdruk en minder individuele aandacht voor kinderen.
Om dit te voorkomen, is er een eis geïntroduceerd dat houders in hun pedagogisch beleidsplan moeten beschrijven hoe verantwoorde kinderopvang wordt geboden en hoe stabiliteit en individuele aandacht voor kinderen worden gegarandeerd. Dit biedt een extra laag van kwaliteitsborging.
De toezichthouder controleert tijdens inspectiebezoeken of de BKR op de locatie correct wordt nageleefd. Sinds de invoering van de nieuwe rekensystematiek dient de BKR op kindercentrumniveau als uitgangspunt voor de controle, in plaats van een berekening op groepsniveau. Dit betekent dat de toezichthouder moet controleren of het aantal aanwezige beroepskrachten overeenkomt met de berekening volgens de nieuwe formule.
Daarnaast wordt gecontroleerd of de geïntroduceerde kwaliteitseisen zijn opgenomen in het pedagogisch beleidsplan en of deze eisen in overeenstemming zijn met de praktijk. De controle kan plaatsvinden via gesprekken met beroepskrachten of locatiemanagers en door middel van observatie van de pedagogische praktijk.
Nebijwerkingen van de nieuwe systematiek zijn ook te zien in de toepassing van het 4-ogenprincipe en het vaste-gezichten criterium. Het 4-ogenprincipe houdt in dat er altijd een volwassene moet kunnen meekijken of meeluisteren met een beroepskracht. Dit geldt voor alle kinderopvangvoorzieningen. Het vaste-gezichten criterium houdt in dat er tijdens openingstijden altijd minimaal één vast gezicht per kind aanwezig moet zijn. Dit criterium geldt wel in de dagopvang, maar niet in de buitenschoolse opvang (BSO).
Een belangrijke flexibiliteit die houders kunnen gebruiken is de 3-uursregeling. Deze regeling stelt houders in staat om per dag 3 uur af te wijken van de BKR, mits de kinderopvang minstens 10 uur achter elkaar open is. Het voorwaardelijke kader is wel dat het aantal ingezette beroepskrachten nooit minder mag zijn dan de helft van het verplichte aantal, ook bij uitjes.
Als houder van een kinderopvangvoorziening wil je opgenomen worden in het LRK, dan moet je voldoen aan een aantal wettelijke eisen. Deze eisen zijn gericht op de veiligheid, kwaliteit en professionaliteit van de opvang. Voor een LRK-registratie zijn onder andere de volgende zaken van belang:
De aanvraag voor een LRK-registratie duurt gemiddeld 10 weken. Het is dus belangrijk om vroeg genoeg te beginnen met de voorbereidingen.
Het rapport over de actualisatie van het kwaliteitsonderzoek voor kinderopvang in Litouwen is een voorbeeld van hoe het kwaliteitsniveau in EU/EER-landen wordt geëvalueerd. In dit rapport worden vier kwaliteitscriteria beoordeeld:
Uit het rapport blijkt dat dagopvang in Litouwen overeenkomt met de kinderopvang in Nederland. De BSO blijft echter een uitgezonderde vorm van opvang, omdat deze niet overeenkomt met het Nederlandse model. Gastouderopvang is bovendien niet erkend in Litouwen.
Als een geregistreerde voorziening gedurende drie maanden niet in exploitatie is, kan deze worden uitgeschreven uit het register. Aan deze uitschrijving gaat een voornemen vooraf, waarbij de houder binnen 2 weken een zienswijze kan indienen. In de regio Brabant-Zuidoost is deze regel van toepassing.
Sinds 2010 moeten ook gastouders geregistreerd worden in het LRK. Sinds 2012 voert de GGD jaarlijks een steekproef uit, waarbij 5% tot 20% van de gastouders gecontroleerd worden. De selectiecriteria voor deze steekproef worden bepaald in overleg tussen de gemeente en de GGD, waarbij het risicoprofiel van het gastouderbureau een belangrijke rol speelt.
De registratie en beheer van kinderopvangvoorzieningen in Nederland zijn sterk beïnvloed door de invoering van een nieuwe rekensystematiek voor de BKR. Deze aanpassing biedt meer flexibiliteit bij het inzetten van beroepskrachten, maar houdt ook verantwoordelijkheden voor houders in, zoals het opstellen van een pedagogisch beleidsplan en het naleven van kwaliteitseisen. Tijdens inspecties wordt gecontroleerd of deze eisen in de praktijk worden nageleefd.
Daarnaast zijn er duidelijke eisen voor de registratie in het LRK, met aandacht voor veiligheid, professionaliteit en taalvaardigheid van medewerkers. Voor houders is het belangrijk om deze regels goed te doorgronden en in de praktijk te implementeren, zodat de kwaliteit van de kinderopvang op een hoog niveau blijft.
Het actualiseren van kwaliteitscriteria in EU/EER-landen en het toezicht op gastouders zijn ook belangrijke aspecten die bijdragen aan het algemene beeld van kwaliteit en veiligheid in de kinderopvangsector. Voor ouders en houders is het daarom essentieel om op de hoogte te blijven van de regels en ontwikkelingen rondom de registratie en BKR in de kinderopvang.
Wie niet van een kind geniet, ziet het allermooiste niet