Kinderopvang in Alkmaar: Diverse en Kwalitatief Aanbod voor Elke Gezinssituatie
juli 14, 2025
Het onderwijs aan kinderen die als zeer moeilijk opvoedbaar (ZMO) worden gecategoriseerd is een complexe taak die niet alleen pedagogische kunde vereist, maar ook empathie, geduld en een goed functionerende samenwerking tussen school, ouders en eventueel externe ondersteunende partijen. In Nederland zijn er specifieke regelingen en instellingen die gericht zijn op het onderwijzen en begeleiden van deze kinderen, zoals speciale scholen, clusters binnen het speciaal onderwijs en leerlinggebonden financiering. Deze artikel geeft een overzicht van de huidige situatie, aanpak en mogelijkheden op basis van bestaande wetgeving en praktijkvoorbeelden.
Sinds de invoering van de Wet op de Expertisecentra (WEC) in 1998, zijn kinderen met ernstige opvoedings- of gedragsproblemen ondergebracht in het speciaal onderwijs. Deze kinderen vallen onder cluster 4, wat betekent dat ze onderwijs krijgen dat speciaal is afgestemd op hun behoeften. Deze cluster omvat ook kinderen die langdurig zieke zijn, maar zonder lichamelijke handicap, en kinderen die in scholen verbonden aan pedologische instituten opgeleid worden.
Speciale scholen zijn niet alleen verantwoordelijk voor het onderwijzen van deze kinderen, maar ook voor het bieden van ambulante begeleiding aan leerlingen die in het reguliere onderwijs zitten, maar toch een bepaalde ondersteuning nodig hebben. Dit gebeurt onder de regeling van de leerlinggebonden financiering, waarbij een zogenaamd rugzakje wordt meegegeven aan de leerling. Dit rugzakje is een financieringsmiddel dat toelaat om extra hulp in het reguliere onderwijs aan te bieden, zoals bijvoorbeeld extra begeleiding of speciale voorzieningen in de klas.
In de praktijk betekent het onderwijzen van zeer moeilijk opvoedbare kinderen een aanpassing van zowel de onderwijstechnieken als de omgeving. Inclusief onderwijs houdt namelijk niet alleen rekening met de leren vaardigheden van het kind, maar ook met zijn gedrag, emotionele toestand en sociale vaardigheden. Dit vereist een multidisciplinaire aanpak waarin leerkrachten, therapeuten, psychologen en andere professionalen samenwerken.
Een voorbeeld van hoe deze aanpak in de praktijk werkt, is te vinden in de werkwijze van De Dolfijn, een instelling die zich richt op het onderwijzen van kinderen met spraak- en taalmoeilijkheden en zeer moeilijk lerende of opvoedbare kinderen. De Dolfijn werkt nauw samen met het Molenduin, een school die gespecialiseerd is in het onderwijzen van ZMO-kinderen. Hierbij gebeurt co-teaching, waarbij leerkrachten van het Molenduin samen les geven met leerkrachten van reguliere basisscholen, zodat onderwijsstrategieën worden uitgewisseld en verbeterd.
Daarnaast biedt De Dolfijn tijdelijke opvang voor kinderen die per direct naar een andere school moeten, bijvoorbeeld vanwege gedragsproblemen of andere uitdagingen in de reguliere school. Ook zijn er observatieprogramma’s en time-out voorzieningen voor leerlingen die tijdelijk een andere omgeving nodig hebben.
De wetgeving die van toepassing is op het onderwijs aan ZMO-kinderen is voornamelijk gebaseerd op de Wet op de Expertisecentra (WEC). Deze wet is in 1998 ingevoerd en heeft het speciaal onderwijs ondergebracht in vier clusters. In 2003 zijn deze clusters verder uitgewerkt, zodat de onderwijsaanbieding beter afgestemd kon worden op de specifieke behoeften van leerlingen.
Cluster 4, waarin ZMO-kinderen vallen, is speciaal opgezet voor kinderen met opvoedings- of gedragsproblemen. Deze kinderen kunnen op speciale scholen terecht, maar ook op reguliere scholen via de leerlinggebonden financiering. Deze regeling maakt het mogelijk dat kinderen in het reguliere onderwijs blijven, maar wel extra begeleiding krijgen. Deze aanpak zorgt ervoor dat de integratie van ZMO-kinderen in het reguliere onderwijs mogelijk is, zonder dat ze volledig van het reguliere onderwijs worden gescheiden.
Hoewel de regelingen en aanpakken voor ZMO-kinderen behoorlijk gedetailleerd zijn, blijft het onderwijzen van deze kinderen een uitdaging. De oorzaak van gedragsproblemen kan variëren van psychische aandoeningen tot traumatische jeugdervaringen. In documentaires zoals Jason en Rotjochies wordt duidelijk dat de jeugdzorg niet altijd de juiste keuzes maakt, wat kan leiden tot verdere traumatisering van jongeren.
Een andere uitdaging is het vertrouwen dat ouders opbouwen of juist niet opbouwen in het onderwijssysteem. In Goede moeders is te zien hoe vrouwen die in aanraking zijn geweest met de jeugdhulp of zelfs kinderen uit huis zijn geplaatst, grote moeilijkheden ondervinden bij het vertrouwen op zorgverleners en overheidsinstanties. Dit kan leiden tot een verlaagde betrokkenheid van ouders bij het onderwijs van hun kinderen, wat weer een extra uitdaging voor scholen vormt.
Toch is er ook hoop. In Carrousel is te zien hoe mentoren en begeleiders met veel geduld, empathie en doorzettingsvermogen jongeren ondersteunen bij het maken van andere keuzes in hun leven. Deze documentaire benadrukt hoe kansenongelijkheid een rol speelt en hoe ondersteuning van buitenaf kan leiden tot positieve veranderingen in het leven van jongeren.
Een kernaspect bij het onderwijzen van ZMO-kinderen is de samenwerking. Dit betreft niet alleen de samenwerking tussen leerkrachten en begeleiders, maar ook tussen scholen en externe partijen zoals jeugdhulp, therapeuten en psychologen. Deze samenwerking is essentieel voor het opstellen van passende onderwijs- en begeleidingsplannen.
Bijvoorbeeld, in De kinderen van Ruinerwold zien we hoe kinderen die in een verborgen boerderij opgroeiden, traumatische ervaringen meekregen. Het feit dat ze uiteindelijk konden vertellen wat er was gebeurd en konden beginnen aan herstel, toont aan dat het belangrijk is dat scholen en hulpverleners bereid zijn te luisteren en actie ondernemen.
Het onderwijzen van zeer moeilijk opvoedbare kinderen is een uitdaging die niet alleen pedagogische kunde vereist, maar ook empathie, doorzettingsvermogen en goede samenwerking. De Nederlandse wetgeving biedt regelingen zoals de leerlinggebonden financiering en clusters binnen het speciaal onderwijs, waardoor kinderen op een afgestemde manier ondersteund kunnen worden. In de praktijk blijkt echter dat ook andere factoren, zoals psychische aandoeningen, traumatische jeugdervaringen en het vertrouwen van ouders, een grote rol spelen.
Het belang van inclusief onderwijs en multidisciplinaire samenwerking kan niet genoeg benadrukt worden. In documentaires en praktijkvoorbeelden zoals die van De Dolfijn en Carrousel wordt duidelijk dat ondersteuning en begeleiding essentieel zijn voor de ontwikkeling van deze kinderen. Het doel is om elke leerling, ongeacht de uitdagingen die hij of zij meebrengt, een kans te geven in het onderwijs en het leven.
Wie niet van een kind geniet, ziet het allermooiste niet