Kinderopvang in het Engels: betekenis, toepassing en praktijkvoorbeelden
juli 14, 2025
Lichamelijke opvoeding speelt een steeds belangrijkere rol in het onderwijssysteem van Nederland, zowel qua gezondheid van de kinderen als qua ontwikkeling van motorische vaardigheden en sociaal gedrag. De wettelijke eisen en recente ontwikkelingen in het bewegingsonderwijs zijn van groot belang voor scholen, leerkrachten en ouders. In dit artikel worden de huidige wettelijke kaders, aanbevelingen en praktische toepassingen van lichamelijke opvoeding in het basisonderwijs besproken, met een focus op de rol van gespecialiseerde leerkrachten, de benodigde uren en het belang van een wettelijke garantie op bewegingsonderwijs.
Het wetsvoorstel dat in het voorliggende document wordt besproken, betreft wijzigingen in de Wet op het primair onderwijs (WPO) en de Wet op de expertisecentra (WEC). De centrale wijziging is gericht op de bevoegdheid om lichamelijke opvoeding te geven. In het voorstel wordt aangegeven dat bewegingsonderwijs op de basisschool in de toekomst alleen nog mag worden gegeven door docenten met een ALO-opleiding (Algemene Lichamelijke Opvoeding). De opleiding ALO duurt vier jaar en is specifiek gericht op het geven van bewegingsonderwijs aan jonge kinderen.
Tot nu toe was het mogelijk dat ook reguliere PABO-afgestudeerden, die een post-HBO opleiding volgden (zoals de Leergang Vakbekwaamheid Bewegingsonderwijs), gymles konden geven. Deze opleiding duurde slechts 1,5 uur per week en werd in het voorstel aangemerkt als een tijdelijke oplossing. De initiatiefnemer van het wetsvoorstel ziet het echter als noodzakelijk om deze opleiding af te schaffen en uitsluitend de ALO-opleiding te verplichten. Dit is gedaan om de kwaliteit van het bewegingsonderwijs te waarborgen en om ervoor te zorgen dat kinderen vanaf jonge leeftijd voldoende leren bewegen.
Volgens het wetsvoorstel dient bewegingsonderwijs ten minste drie uren per schoolweek te worden gegeven, verspreid over alle leerjaren. Deze gemiddelde benadering biedt scholen en gemeenten ruimte om de uren aan te passen afhankelijk van seizoenen en omstandigheden. Zo is het bij slecht weer mogelijk om minder te bewegen, terwijl in de zomermaanden extra aandacht kan worden besteed aan buitenspelen en sportactiviteiten.
Bovendien wordt duidelijk gemaakt dat zwemles ook telt mee als onderdeel van het bewegingsonderwijs. Dit is belangrijk, omdat zwemvaardigheid een essentiële motorische vaardigheid is die onderdeel kan uitmaken van de kerndoelen lichamelijke opvoeding. Hierdoor worden scholen die schoolzwemmen aanbieden niet gedwongen om deze lessen te verminderen of af te schaffen.
Een van de kernpunten van het wetsvoorstel is de verplichting van gespecialiseerde leerkrachten in het geven van bewegingsonderwijs. Het voorstel stelt dat in alle leerjaren van de basisschool een vakdocent voor lichamelijke opvoeding aanwezig moet zijn, in plaats van dat de groepsdocent deze les geeft in de eerste twee leerjaren. Deze aanpassing is bedoeld om de kwaliteit van het bewegingsonderwijs te verhogen en om ervoor te zorgen dat kinderen vanaf het begin van hun schoolcarrière voldoende aandacht krijgen voor motorische ontwikkeling.
De initiatiefnemer van het voorstel benadrukt dat het leren bewegen een essentiële vaardigheid is die kinderen moet worden bijgebracht. Het gaat hier niet alleen om het doen van sport, maar om het aanleren van specifieke motorische vaardigheden die later van belang zijn voor de deelname aan sport- en beweegcultuur. Onderwijs in lichamelijke opvoeding moet dus gericht zijn op het leren bewegen en het ontwikkelen van vaardigheden zoals balans, coördinatie, en het kunnen werken in een team.
De steun voor een versterking van lichamelijke opvoeding komt niet alleen vanuit het onderwijsveld, maar ook vanuit internationale organisaties en maatschappelijke organisaties. UNESCO benadrukt bijvoorbeeld het belang van het borgen van lichamelijke opvoeding in het curriculum van scholen wereldwijd. Volgens UNESCO loopt het lesaanbod in lichamelijke opvoeding wereldwijd terug, en is het essentieel dat overheden dit vak in het curriculum vastleggen en waarmaken. In Nederland is er ook steun vanuit diverse organisaties, zoals NOC*NSF, de Algemene Onderwijsbond (AOb), en de Koninklijke Vereniging voor Lichamelijke Opvoeding (KVLO).
Daarnaast zijn er onderzoeken en belevingsonderzoeken die aantonen dat kinderen zelf het belang van bewegingsonderwijs goed inzien. Uit het onderzoek "De Staat van de Leerling 2015" van de Onderwijsinspectie blijkt dat leerlingen het wenselijk vinden om meer tijd te besteden aan bewegingsonderwijs. Ze stellen dat ze meer naar buiten willen en dat ze meer sporten willen doen. Bovendien vragen ze dat leerkrachten sportief zijn en meer variatie bieden in de lessen.
De initiatiefnemer van het wetsvoorstel benadrukt drie hoofdargumenten voor de wijziging in het wettelijke kader van lichamelijke opvoeding:
Het recht van het kind om te leren bewegen en zich te ontwikkelen – Kinderen hebben het recht om vanaf jonge leeftijd lichamelijke vaardigheden te leren. Deze vaardigheden zijn essentieel voor hun ontwikkeling en gezondheid. Kinderen die vroegtijdig motorische vaardigheden opdoen, hebben een blijvende voorsprong op kinderen die dit niet doen.
Het belang van een gezonde en sportieve samenleving – Door kinderen vanaf jonge leeftijd goed te laten bewegen, wordt een basis gelegd voor een gezondere leefstijl. Dit draagt bij aan het bestrijden van overgewicht en gezondheidsverschillen, en helpt bij het creëren van een actieve en sportieve samenleving in de toekomst.
Het positieve effect op de leerprestaties – Er zijn onderzoeken die aantonen dat kinderen die voldoende beweging krijgen, betere leerprestaties behalen. Beweging draagt bij aan het concentratievermogen, het geheugen en het emotionele welzijn van kinderen.
Daarnaast worden er bijkomende argumenten genoemd, zoals het belang van het ontwikkelen van sociaal gedrag, het leren samenwerken, en het aanleren van het omgaan met winst en verlies. Deze vaardigheden zijn niet alleen belangrijk voor sport, maar ook voor het algemene sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen.
Hoewel het wetsvoorstel een duidelijke richting biedt, zijn er ook praktische uitdagingen bij de implementatie. Zo zijn er vragen over de beschikbaarheid van ALO-docenten, de financiële voorwaarden voor scholen en gemeenten, en de beschikbaarheid van geschikte sportfaciliteiten. De initiatiefnemer benadrukt echter dat deze uitdagingen niet mogen leiden tot het uitstellen of afzwakken van de doelstellingen van het voorstel.
Daarnaast is het wetsvoorstel niet alleen gericht op het verhogen van de kwaliteit van het bewegingsonderwijs, maar ook op het creëren van een langdurige verandering in de onderwijscultuur. Het voorbeeld van het voortgezet onderwijs laat zien dat het wettelijk vastleggen van de uren lichamelijke opvoeding een positief effect heeft. In het voortgezet onderwijs is na een wetswijziging de onderwijstijd voor gym gewaarborgd en is er een duidelijke norm ontstaan die wordt gehandhaafd.
Lichamelijke opvoeding is een essentieel onderdeel van het basisonderwijs en speelt een sleutelrol in de ontwikkeling van kinderen. Het wetsvoorstel dat in dit artikel is besproken, biedt een duidelijke richting voor de toekomst van het bewegingsonderwijs in Nederland. Door het verplicht stellen van gespecialiseerde leerkrachten, het vastleggen van minimaal drie uren bewegingsonderwijs per schoolweek, en het benadrukken van het belang van motorische ontwikkeling, wordt een sterke basis gelegd voor gezonde kinderen en een sportieve samenleving.
De steun vanuit maatschappelijke organisaties en internationale gremia benadrukt de urgentie van deze maatregelen. Het wetsvoorstel is een stap in de richting van een onderwijsklimaat waarin kinderen vanaf jonge leeftijd leren bewegen, samenwerken en gezond leven. Het is nu aan scholen, gemeenten en overheden om deze richting verder te versterken en om ervoor te zorgen dat alle kinderen van deze kansen kunnen profiteren.
Wie niet van een kind geniet, ziet het allermooiste niet