Positief opvoeden en het beheersen van felle reacties op kinderen
juli 10, 2025
De achttiende eeuw was een periode van grote veranderingen in de opvoedingspraktijk. In dit artikel worden de belangrijkste opvoedingsideeën van die tijd besproken, met aandacht voor de invloed van filosofen zoals John Locke, Jean-Jacques Rousseau en de Duitse filantropen, evenals de rol van lichamelijke oefening en het ontstaan van het kinderboek. De informatie is gebaseerd op bronnen uit de achttiende eeuw, waaronder werken van Jan Comenius, Hieronymus van Alphen en de filantropen in Duitsland.
In de achttiende eeuw veranderde de opvoeding van kinderen in veel opzichten. Tot dan toe was de opvoeding vooral gericht op het leren van lezen, schrijven en rekenen, vaak in het kader van religieuze opleiding. Maar in de loop van de eeuw begonnen nieuwe denkrichtingen de opvoedingspraktijken te beïnvloeden. De Verlichting, een filosofische stroming die zich in de achttiende eeuw ontwikkelde, legde de grondslag voor een nieuwe opvatting over het kind en de opvoeding.
John Locke, een Engelse filosoof, was een van de eersten die een nieuwe visie op opvoeding introduceerde. In zijn werk Some Thoughts Concerning Education (1693) pleitte hij voor een opvoeding die gericht was op het leren van het kind op een natuurlijke manier. Hij benadrukte het belang van speelplezier en het leren in vrijheid. Locke was van mening dat kinderen van nature goed zijn en dat de opvoeder de taak heeft om hen te begeleiden in hun ontwikkeling, in plaats van ze te straffen.
Jean-Jacques Rousseau, een Franse filosoof, bracht in 1762 het werk Émile, ou de l’Éducation uit, dat een grote invloed had op de opvoedingsfilosofie van de achttiende eeuw. In dit boek stelde Rousseau voor dat kinderen in de natuur moesten opgroeien, zodat ze niet bedorven werden door de maatschappelijke normen. Hij was van mening dat kinderen hun eigen ervaringen moesten leren, in plaats van alleen vanuit het leren van volwassenen. Dit idee van ‘natuurlijke opvoeding’ had een grote impact op de opvoedingspraktijken van de tijd.
Naast Locke en Rousseau speelden ook de Duitse filantropen een belangrijke rol in de opvoedingspraktijken van de achttiende eeuw. Filantropie was een opvoedingsstijl die gericht was op het leren van kinderen op basis van hun eigen behoeften en interesses. Een van de belangrijkste figuren in dit kader was Johann Bernhard Basedow, die in 1774 het Philantropinum in Dessau oprichtte. Dit was een school waarin de leerlingen niet alleen les kregen in klassieke vakken, maar ook in gymnastiek, die op dat moment nog een nieuw concept was.
Tijdens de achttiende eeuw begon de lichamelijke opvoeding een belangrijke rol te spelen in de opvoedingspraktijk. Jan Comenius, een Moravische humanist, was al in de zeventiende eeuw een voorstander van lichamelijke oefening in het onderwijs. Hij voerde gymnastiek in als onderdeel van het lesprogramma, wat uniek was voor die tijd. Hoewel hij later werd verjaagd vanwege zijn vooruitstrevende ideeën, had hij een grote invloed op de opvoedingspraktijken van de achttiende eeuw.
In de achttiende eeuw begon de gym op een bredere schaal toegepast te worden. De Duitse pedagoog Johann Christoph Friedrich GutsMuths, die later als de vader van de lichamelijke opvoeding werd beschouwd, ontwikkelde in de jaren rond 1790 een systeem voor gymnastieklessen. Zijn werk had een grote invloed op de opvoedingspraktijken in Duitsland en Scandinavië.
In de achttiende eeuw was de opvoeding van meisjes anders dan die van jongens. Volgens de traditie was de moeder verantwoordelijk voor de opvoeding van het meisje, terwijl de vader meer betrokken was bij de opvoeding van het jongetje. Maar in de loop van de eeuw begonnen ook meisjes meer aandacht te krijgen in de opvoeding. In het boek Proeve van kleine Gedichten voor Kinderen van Hieronymus van Alphen, werd de opvoeding van meisjes ook behandeld, al was dat nog steeds minder uitgebreid dan die van jongens.
In de achttiende eeuw werd de rol van de vader en moeder in het gezin steeds belangrijker. In het boek Vaderlandsch A-B boek voor de Nederlandsche jeugd (1781) van J.H. Swildens, wordt benadrukt dat de vader de belangrijkste opvoeder is. Maar ook moeders kregen meer aandacht. Betje Wolff, een Nederlandse schrijfster, stelde in haar boek Proeve over de opvoeding aan de Nederlandsche moeders (1779) dat ook moeders hun kinderen konden onderwijzen, mits ze voldoende kennis hadden. Dit was een nieuw idee in de achttiende eeuw.
In de achttiende eeuw had de opvoeding van kinderen uit arme gezinnen vaak een ander verloop dan die van kinderen uit rijke gezinnen. In de stad had een kinderboekje vaak een bepaalde betekenis, terwijl kinderen uit arme gezinnen minder toegang hadden tot onderwijs. In het boek Proeve van kleine Gedichten voor Kinderen van Hieronymus van Alphen, wordt ook aandacht besteed aan de opvoeding van kinderen uit arme gezinnen. Er werd gekeken naar de manier waarop kinderen uit arme gezinnen konden worden opgevoed, zodat ze later als burgers konden functioneren.
De Verlichting had een grote invloed op de opvoedingspraktijken van de achttiende eeuw. De filosofen van de Verlichting, waaronder René Descartes, stelden dat de mens een denkend wezen is. Dit idee had invloed op de opvoedingspraktijken, waarin het denken en leren van het kind centraal stond. Ook werd er aandacht besteed aan het ontwikkelen van het karakter van het kind, zodat het later een goede burger kon worden.
In de achttiende eeuw was de opvoeding van kinderen ook afhankelijk van de positie van het gezin. Kinderen uit rijke gezinnen kregen vaak een betere opvoeding dan kinderen uit arme gezinnen. In het boek Philantropinum te Dessau wordt beschreven hoe kinderen uit de elite een uitgebreid onderwijs kregen, inclusief gymnastiek en andere vormen van lichamelijke opvoeding. Kinderen uit arme gezinnen kregen vaak minder aandacht, hoewel er ook wel plek was voor onderwijs in weeshuizen.
In de achttiende eeuw werd de opvoeding van kinderen vaak gecombineerd met religie. In veel gevallen was de kerk betrokken bij de opvoeding van kinderen. In het boek De Geestelycke Queeckerye van de Jonge Planten des Heeren wordt de opvoeding van kinderen uitgebreid behandeld, met aandacht voor het belang van religie in de opvoeding. Ook werden er veel boeken geschreven die gericht waren op de opvoeding van kinderen, zoals de Proeve van kleine Gedichten voor Kinderen van Hieronymus van Alphen.
In de achttiende eeuw was de opvoeding van kinderen ook afhankelijk van de positie van het gezin. Kinderen uit rijke gezinnen kregen vaak een betere opvoeding dan kinderen uit arme gezinnen. In het boek Philantropinum te Dessau wordt beschreven hoe kinderen uit de elite een uitgebreid onderwijs kregen, inclusief gymnastiek en andere vormen van lichamelijke opvoeding. Kinderen uit arme gezinnen kregen vaak minder aandacht, hoewel er ook wel plek was voor onderwijs in weeshuizen.
De achttiende eeuw was een periode van grote veranderingen in de opvoedingspraktijken. De Verlichting, filosofen zoals Locke en Rousseau, en de Duitse filantropen hebben een grote invloed gehad op de opvoedingspraktijken van die tijd. De opvoeding van kinderen werd steeds meer gericht op het leren in vrijheid, het ontwikkelen van het karakter en het lichamelijke welzijn. De rol van de vader en moeder in het gezin werd belangrijker, en ook de opvoeding van meisjes kreeg meer aandacht. De opvoeding van kinderen uit arme gezinnen was vaak beperkter, maar er was wel ruimte voor onderwijs in weeshuizen. De Verlichting had een grote invloed op de opvoedingspraktijken, waarin het denken en leren van het kind centraal stond.
Wie niet van een kind geniet, ziet het allermooiste niet