Opvoeding van een Tervuerense Herder: Belang van socialisatie, consistentie en training
juli 10, 2025
In de vroege negentiende eeuw veranderde de opvoeding van kinderen in Nederland aanzienlijk. De opvoeding was nog steeds sterk beïnvloed door religieuze en morele waarden, maar er ontstonden ook nieuwe denkbeelden over het lager onderwijs en de rol van de leraar. In deze periode begon het onderwijs geleidelijk aan een meer systematische en gereguleerde vorm aan te nemen, met als doel het verbeteren van de kwaliteit van de opvoeding en het bevorderen van het morele en intellectuele vermogen van de kinderen. De opvoeding in de vroege negentiende eeuw was dus een overgangsperiode tussen traditionele methoden en de opkomst van een meer gestructureerd en professioneel onderwijs.
In de vroege negentiende eeuw was de opvoeding van kinderen sterk beïnvloed door de religieuze en morele waarden van de samenleving. Kinderen werden gezien als kleine volwassenen, maar er was al een bewustzijnsverandering gaande. De Verlichting had een sterke invloed gehad op de denkbeelden over opvoeding, en de romantiek bracht een nieuw soort opvoedingsideeën met zich mee. Zo was er een groeiende nadruk op de persoonlijke ontwikkeling van het kind en het belang van emotionele banden binnen het gezin.
De opvoeding van kinderen in de 19e eeuw was sterk gericht op het aanleren van morele waarden, zoals eerlijkheid, respect, en discipline. Dit gebeurde vaak via zedekundige boeken, zoals de beroemde “De Brave Hendrik” en “De Brave Maria” van Anslijn. Deze boeken werden veel gebruikt in de scholen en hadden een grote invloed op de morele opvoeding van het kind. De opvoedingspraktijk was daarom sterk gericht op het aanleren van zedelijk gedrag, waarbij de leraar een centrale rol speelde.
De leraar had in de vroege negentiende eeuw een cruciale functie in de opvoeding van kinderen. In veel gevallen werd het lager onderwijs nog steeds gegeven door een schoolmeester, die het kind leert lezen, schrijven en rekenen. De opvoeding was daarom sterk geïsoleerd en afhankelijk van de kwaliteit van de leraar. De leraar had geen geschoolde opleiding, maar leerde het werk door praktijkervaring. In de loop van de eeuw begon dit echter te veranderen.
De wet van 1857 bracht voor het eerst een vorm van opleiding voor leraars met zich mee. Er werden kweekscholen opgericht, zoals de Haarlemse Kweekschool, die onder leiding stond van P.J. Prinsen. Deze kweekschool speelde een belangrijke rol in de professionalisering van het onderwijs. De leraar werd steeds vaker opgeleid in geschoolde opleidingsprogramma’s, en het werd steeds belangrijker om de leraar te laten werken met een gestructureerde methode.
In de vroege negentiende eeuw waren er veel filantropijnen, ook wel mensenvrienden genoemd, die zich inzetten voor de verbetering van het onderwijs. Deze filantropijnen, zoals Johann Heinrich Pestalozzi, stonden bekend om hun humanistische benadering van het onderwijs. Zij geloofden dat kinderen van nature goed waren en dat het onderwijs hen hiervan moest versterken. De filantropijnen legden de nadruk op het ontwikkelen van de persoonlijke vaardigheden van het kind, in plaats van alleen op het aanleren van kennis.
Johann Heinrich Pestalozzi was een van de belangrijkste filantropijnen in deze periode. Hij stond bekend om zijn ideeën over het natuurlijke leren, waarbij het kind zichzelf moest ontwikkelen in een omgeving die passend was voor zijn leeftijd. Zijn invloed was zichtbaar in de opvoedingspraktijk van de tijd, waarin er steeds meer aandacht kwam voor de persoonlijke ontwikkeling van het kind.
In de vroege negentiende eeuw werd het lager onderwijs steeds belangrijker als een onderdeel van de maatschappelijke opvoeding. De school werd gezien als een plek waar kinderen zowel kennis als morele waarden moesten leren. De opvoeding in de school was daarom sterk gericht op het aanleren van zedelijkheid, discipline en respect. De school had ook een sociale functie, waarin kinderen van verschillende achtergronden samenkwamen en leerden omgaan met elkaar.
De school was echter ook een plek van strikte regels. De leraar had veel invloed op het gedrag van het kind, en het was belangrijk dat het kind zich hield aan de regels van de school. De opvoeding was daarom sterk gecontroleerd, en er was veel nadruk op het gehoorzamen van de leraar. In de loop van de eeuw begon dit echter te veranderen. De opvoeding kreeg steeds meer aandacht voor de persoonlijke ontwikkeling van het kind, en de rol van de leraar werd steeds meer gericht op het stimuleren van het kind.
De wet van 1857 had een grote invloed op het lager onderwijs. Deze wet stelde voor het eerst voor dat de leraar geschoold moest zijn en dat de school een gestructureerde methode moest volgen. De wet bepaalde ook dat het lager onderwijs in de toekomst een algemene volksvoorziening zou moeten worden. Dit had als gevolg dat het onderwijs steeds meer gereguleerd raakte en dat de kwaliteit van het onderwijs werd verbeterd.
De wet van 1857 bevatte ook een belangrijk artikel dat zei dat het onderwijs op zowel kennis als zedelijkheid moest gericht zijn. Dit artikel is van historische betekenis geweest en is later in de wetten van 1857 en 1920 opnieuw opgenomen. De wet stelde ook voor dat het onderwijs in de Franse taal moest worden gegeven, wat in de loop van de jaren werd aangepast.
In de vroege negentiende eeuw was er een duidelijk verschil tussen de opvoeding van de arme en de rijke kinderen. De arme kinderen kregen vaak weinig onderwijs, en hun ouders hadden geen middelen om hun kinderen te laten leren. De opvoeding van deze kinderen was daarom vaak beperkt en werd vaak gegeven door de lokale gemeenschap of door filantropen.
De rijke kinderen hadden meer kans om een goed onderwijs te krijgen, en hun ouders zorgden ervoor dat hun kinderen werden opgeleid in de beste scholen. De opvoeding van deze kinderen was daarom sterk gericht op het aanleren van kennis, maar ook op het ontwikkelen van morele waarden. De opvoeding van de rijke kinderen was daarom vaak een combinatie van kennis en zedelijkheid.
In de vroege negentiende eeuw was de opvoeding van kinderen sterk beïnvloed door de praktijk van de school. De leraar had veel invloed op het gedrag van het kind, en het was belangrijk dat het kind zich hield aan de regels van de school. De opvoeding was daarom sterk gecontroleerd, en er was veel nadruk op het gehoorzamen van de leraar. In de loop van de eeuw begon dit echter te veranderen. De opvoeding kreeg steeds meer aandacht voor de persoonlijke ontwikkeling van het kind, en de rol van de leraar werd steeds meer gericht op het stimuleren van het kind.
De opvoedingspraktijk was ook sterk beïnvloed door de invloed van filantropijnen, zoals Pestalozzi, die hun ideeën over het natuurlijke leren gebruikten in de praktijk van de school. De opvoedingspraktijk werd steeds meer gericht op de persoonlijke ontwikkeling van het kind, en de leraar kreeg meer ruimte om het kind te stimuleren in plaats van te controleren.
De opvoeding in de vroege negentiende eeuw was een belangrijk onderdeel van de maatschappelijke ontwikkeling van het land. De opvoeding van kinderen was sterk beïnvloed door religieuze en morele waarden, maar er ontstonden ook nieuwe denkbeelden over het lager onderwijs en de rol van de leraar. De opvoeding in de vroege negentiende eeuw was daarom een overgangsperiode tussen traditionele methoden en de opkomst van een meer gestructureerd en professioneel onderwijs. De rol van de leraar veranderde, de wetgeving had een grote invloed, en de opvoeding kreeg steeds meer aandacht voor de persoonlijke ontwikkeling van het kind.
Wie niet van een kind geniet, ziet het allermooiste niet