Een puppy opvoeden: Handboek van Martin Gaus
juli 8, 2025
Lichamelijke opvoeding (LO) speelt in het lager onderwijs een cruciale rol in de ontwikkeling van kinderen. Het is niet alleen een vak dat gericht is op lichamelijke vaardigheden, maar ook op het bevorderen van sociaal-emotionele ontwikkeling, gezondheid en een actieve leefstijl. De historische en wetgeving van het lager onderwijs, de bevoegdheden van leerkrachten, de kerndoelen en de aanpak van lichamelijke opvoeding zijn onderwerpen die van groot belang zijn voor ouders, onderwijskrachtens en bewegingsdeskundigen. In dit artikel wordt ingegaan op de kernaspecten van lichamelijke opvoeding in het lager onderwijs, inclusief de betekenis ervan, de regelgeving, de uitdagingen en de voordelen van een goed opgeleid leerkracht.
Lichamelijke opvoeding is een van de kernvakken in het primair onderwijs. Het is een verplicht vak dat gericht is op het ontwikkelen van motorische vaardigheden, het leren bewegen met plezier en het opbouwen van een actieve leefstijl. In de historie is het vak al vanaf 1857 in het lager onderwijs verankerd, al was het aanvankelijk niet verplicht. Pas in 1920 werd het vak lichamelijke oefening verplicht voor alle lagere scholen, inclusief het bijzonder onderwijs. Het was een lange politieke weg naar een verplicht minimum aantal lessen, waarbij de regering en de samenleving steeds meer aandacht kregen voor de waarde van lichamelijke opvoeding.
In de hedendaagse tijd is lichamelijke opvoeding een essentieel onderdeel van het lager onderwijs. De kerndoelen voor lichamelijke opvoeding zijn in het primair onderwijs vastgesteld in de jaren 1998 en 2005. Het doel is om kinderen te leren bewegen, zowel qua kwaliteit als qua ervaring. De kerndoelen 57 en 58 van het primair onderwijs zijn daarvan het resultaat. Deze kerndoelen zijn gericht op het leren bewegen, het samen reguleren van bewegingsactiviteiten en het waarderen van bewegen als onderdeel van een actieve leefstijl.
Voor het geven van lichamelijke opvoeding in het lager onderwijs is het van belang dat leerkrachten bevoegd zijn. De bevoegdheid voor het geven van lichamelijke opvoeding is afhankelijk van het diploma en de opleiding. Een pabo-diploma geeft enkel een bevoegdheid voor het geven van bewegingsonderwijs aan kleuters (groepen 1 en 2) in het primair onderwijs. Daarnaast zijn er ook andere getuigschriften die bevoegdheid opleveren voor het geven van lichamelijke opvoeding in het primair onderwijs.
Een leerkracht is volgens de wetgeving bevoegd om les te geven in het vak lichamelijke opvoeding (LO) na het verkrijgen van een getuigschrift LO (hbo). Met dit getuigschrift wordt een eerstegraads bevoegdheid verkregen waarmee LO kan worden gegeven in alle vormen van onderwijs. Daarnaast moet de leerkracht in het bezit zijn van een verklaring omtrent gedrag. Het getuigschrift LO kan behaald worden op een van de zes Academie voor Lichamelijke Opvoeding (ALO). Daarnaast is ook een getuigschrift van de ‘Leergang vakbekwaamheid bewegingsonderwijs’ vereist voor het geven van LO in het primair onderwijs.
In het primair onderwijs zijn de kerndoelen voor lichamelijke opvoeding opgenomen in het kerndoelenstelsel. Voor leerlingen met een enkelvoudige beperking en/of stoornis zijn er kerndoelen 83-87, en voor zeer moeilijk lerende leerlingen of meervoudig gehandicapte leerlingen zijn er kerndoelen 59-63. De kerndoelen zijn opgesteld op basis van de wet en de kerndoelen zijn gericht op het leren bewegen, het samen reguleren van bewegingsactiviteiten en het waarderen van bewegen als onderdeel van een actieve leefstijl.
In het voortgezet onderwijs worden de kerndoelen verder uitgewerkt in eindtermen. In de bovenbouw van het vmbo, havo en vwo moeten leerlingen voldoen aan eindtermen. Naast het reguliere vak LO, dat voor alle leerlingen aangeboden wordt tot minimaal december van het examenjaar, kunnen leerlingen in de bovenbouw vmbo theoretische leerweg en gemengde leerweg kiezen voor het examenvak LO2. In de bovenbouw havo en vwo kunnen leerlingen kiezen voor het examenvak bewegen, sport en maatschappij (bsm). De eindtermen in het vo omvatten kerndoelen voor de bovenbouw van het vmbo, havo en vwo.
In het primair onderwijs is er een minimumaantal lesuren bewegingsonderwijs verplicht gesteld. Vanaf 1 augustus 2023 moeten alle scholen in het primair onderwijs minimaal 90 minuten per week bewegingsonderwijs verzorgen voor alle leerlingen (groepen 1 tot en met 8). Dit is een belangrijke verplichting om ervoor te zorgen dat kinderen voldoende bewegen en de nodige motorische vaardigheden ontwikkelen.
In het voortgezet onderwijs is vastgesteld dat scholen het vak LO elk leerjaar en gespreid over de weken van het schooljaar aan moeten bieden. Er moet voldoende tijd besteed worden aan LO, zodat aan de inhoudelijk gestelde eisen wordt voldaan. De inspectie heeft voor de lesuren LO in het voortgezet onderwijs een beleidslijn opgesteld die er op neer komt dat gemiddeld wekelijks moet worden aangeboden: 2,5 uur op het vmbo; 2,2 uur op de havo; 2 uur op het vwo.
Hoewel lichamelijke opvoeding een belangrijk onderdeel is van het lager onderwijs, zijn er ook uitdagingen. Een van de belangrijkste uitdagingen is de bevoegdheid en het ontbreken van voldoende vakdocenten. Kinderen die les krijgen van een vakleerkracht bewegingsonderwijs ontwikkelen betere motorische vaardigheden dan leerlingen die les krijgen van groepsdocenten met ‘enkel’ gymbevoegdheid. Daarnaast is het belangrijk dat leerkrachten differentiëren op vaardigheidsniveau en sociale interacties.
Een ander uitdaging is het ontbreken van een duidelijke aanpak voor kinderen met motorische achterstand. Door het inzetten van een leerlingvolgsysteem en/of motorische testen kan passende leerhulp en/of naschools aanbod worden geboden aan kinderen met een motorische achterstand of kinderen die met minder plezier bewegen.
Lichamelijke opvoeding heeft veel voordelen voor kinderen. Het bevordert de ontwikkeling van motorische vaardigheden, het zelfbeeld en de sociaal-emotionele ontwikkeling. Kinderen die op jonge leeftijd voldoende en gevarieerd bewegen in een uitdagende en gevarieerde omgeving, hebben gemiddeld betere algemene, motorische vaardigheden dan kinderen die minder bewegen en minder gevarieerd bewegen. Goed ontwikkelde motorische vaardigheden zijn belangrijk voor het ontwikkelen en behouden van een actieve leefstijl.
Bovendien is lichamelijke opvoeding een belangrijk onderdeel van het lager onderwijs omdat het helpt bij het opbouwen van een gezonde leefstijl. Kinderen die voldoende en gevarieerd bewegen, zijn niet alleen lichamelijk actiever, maar ook fitter. Het is daarom belangrijk dat kinderen voldoende bewegen en dat leerkrachten hierin begeleiden.
Lichamelijke opvoeding is een cruciaal onderdeel van het lager onderwijs. Het speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van kinderen, zowel lichamelijk als sociaal-emotioneel. De kerndoelen en eindtermen zijn van groot belang voor de uitvoering van het vak. De bevoegdheid van leerkrachten is essentieel voor het geven van lichamelijke opvoeding. De regelgeving en het minimumaantal lesuren zijn belangrijk om ervoor te zorgen dat kinderen voldoende bewegen. Hoewel er uitdagingen zijn, zijn de voordelen van lichamelijke opvoeding duidelijk zichtbaar. Het is belangrijk dat ouders, onderwijskrachtens en bewegingsdeskundigen hier rekening mee houden.
Wie niet van een kind geniet, ziet het allermooiste niet