Maatregelen van bewaring, behoeding en opvoeding in de jeugdbescherming
juli 7, 2025
Lichamelijke opvoeding (LO) is een essentieel onderdeel van het onderwijs, met name in het basisonderwijs. Het vak richt zich op het ontwikkelen van bewegingsvaardigheden, gezondheid en sport, en speelt een belangrijke rol in het vormen van een actieve levensstijl bij kinderen. In dit artikel worden de kernaspecten van lichamelijke opvoeding 1 besproken, inclusief de bevoegdheid voor docenten, de kerndoelen, de urennorm en de praktijkgerichte aanpak. De informatie is gebaseerd op de opgesomde bronnen en bevat enkel feiten die in de bronnen zijn vermeld.
De geschiedenis van lichamelijke opvoeding in Nederland is geïnspireerd door buitenlandse invloeden, zoals het Duitse schoolturnen van Spiess/Maul en de Zweedse gymnastiek. Deze methoden werden geïntroduceerd door Blijenburgh en later geïnspireerd door de Oostenrijkse School. De nadruk lag op het ontwikkelen van het lichaam om gezond en weerbaar te zijn, wat door Crum (2011) is omschreven als het biologisch georiënteerde lichaamsoefeningenconcept. Tot op heden zijn deze invloeden zichtbaar in de motivatie en legitimatie van het vak op school.
Voor het geven van lichamelijke opvoeding zijn bepaalde bevoegdheden vereist. Een leerkracht moet in het bezit zijn van een getuigschrift LO (hbo), wat aantoont dat de vereiste bekwaamheden zijn voldaan. Daarnaast moet de leerkracht in het bezit zijn van een verklaring omtrent gedrag. Dit getuigschrift kan behaald worden op een van de zes Academies voor Lichamelijke Opvoeding (ALO). Met dit getuigschrift wordt een eerstegraads bevoegdheid verkregen waarmee LO kan worden gegeven in alle vormen van onderwijs.
Bij het primair onderwijs is een pabo-diploma vereist, mits het voldoende bevoegdheid biedt. Daarnaast kunnen bepaalde andere getuigschriften, zoals een diploma Kleuterleidsteropleiding (KLOS) of een diploma Pedagogische Academie (tot 1984), ook bevoegdheid bieden. In het speciaal onderwijs gelden dezelfde bevoegdheden als in het reguliere basisonderwijs, met uitzondering van de eis voor de leergang ‘vakbekwaamheid bewegingsonderwijs’ voor leerlingen vanaf zeven jaar.
In het primair onderwijs is het doel van bewegingsonderwijs om kinderen beter te leren bewegen. Hierbij staat de kwaliteit van bewegen centraal, met als doel de kerndoelen voor bewegingsonderwijs en de daarbij behorende leerlijnen te realiseren. In het voortgezet onderwijs wordt onderscheid gemaakt tussen vmbo en havo/vwo, en tussen onderbouw en bovenbouw. Het voornaamste doel van LO is het bekwaam maken voor deelname aan de bewegingscultuur, met het uitgangspunt dat kinderen plezier hebben aan het leren bewegen voor een leven lang.
In de onderbouw van het vo staan de kerndoelen centraal. Voor het praktijkonderwijs gelden voor zover mogelijk de kerndoelen van de onderbouw van het voortgezet onderwijs. In de bovenbouw van het vmbo, havo en vwo moeten leerlingen voldoen aan eindtermen. Daarnaast kunnen leerlingen in de bovenbouw vmbo theoretische leerweg en gemengde leerweg kiezen voor het examenvak LO2. In de bovenbouw havo en vwo kunnen leerlingen kiezen voor het examenvak bewegen, sport en maatschappij (bsm), waarin het accent ligt op het verdiepen in de regelende rollen zoals scheidsrechter, organisator, spelleider en lesgever.
De beschermde status van lichamelijke opvoeding zorgde ervoor dat leerlingen in het voortgezet onderwijs voldoende uren lichamelijke opvoeding krijgen. De beschermde status betekent dat scholen het aantal uur lichamelijke opvoeding moeten geven dat voor 1 augustus 2005 op het rooster stond. Momenteel staat in de wet dat bij het geven van lichamelijke opvoeding wordt uitgegaan van de situatie die op 1 augustus 2005 gold. Dit leidde tot onduidelijkheid, omdat er in de Wet voortgezet onderwijs geen concrete minimale urennorm is vastgelegd.
De nieuwe urennorm voor lichamelijke opvoeding in het voortgezet onderwijs treedt nog niet in werking. Voor het schooljaar 2024-2025 betekent dit dat er niets verandert ten opzichte van het huidige schooljaar (2023-2024). Er is echter een nieuw voorstel voor de urennorm, dat moet leiden tot een duidelijke minimale urennorm. Tot die tijd gelden de huidige wettelijke normen voor bewegingsonderwijs.
De praktijk van lichamelijke opvoeding omvat een breed scala aan activiteiten, waaronder atletiek, bewegen en muziek, spel, turnen en zelfverdediging. De lessen moeten gericht zijn op de ontwikkeling van bewegingsvaardigheden, gezondheid en sport, en moeten gericht zijn op de kinderen. De lesvoorbereiding is daarbij van belang, evenals de manier waarop de les wordt gegeven.
Bij het geven van een les bewegingsonderwijs begint men met de uitleg aan de kinderen wat ze gaan doen. Meestal start je met de uitleg van de activiteiten in de verschillende beweegtuinen. Dit doe je kort en krachtig, zorg dat je niet te veel praat. Kinderen willen bewegen, ze zijn in de gymzaal, ze verwachten dus ook te gaan bewegen. Vertel niet alles vooraf. Blijkt het niet duidelijk te zijn, dan kun je dat altijd nog later vertellen. Betrek de kinderen bij de uitleg; laat bijvoorbeeld een leerling de oefening voordoen.
De zes W’s worden vaak gebruikt bij het klaarzetten, herstellen, veranderen en opruimen van bewegingsarrangementen en materialen. Duidelijke regels en afspraken zijn nodig zodat het efficiënt en veilig kan gebeuren. De zes W’s zijn hiervoor een handig hulpmiddel.
De Inspectie van het Onderwijs zorgt ervoor dat scholen voldoen aan de vereisten voor lichamelijke opvoeding. Als er signalen zijn dat scholen te weinig uren besteden aan lichamelijke opvoeding, bespreekt de inspectie dit met de school en het bestuur. Als blijkt dat er inderdaad te weinig uren lichamelijke opvoeding worden gegeven, dan maken wij herstelafspraken met het bestuur en de school.
De samenwerking tussen de inspectie, de scholen en de leerkrachten is essentieel om ervoor te zorgen dat kinderen voldoende bewegingsonderwijs krijgen. Daarnaast is er een breed scala aan initiatieven rondom sport en bewegen in het mbo, waarbij het platform Sport en Gezonde leefstijl mbo’s inspireren en enthousiasmeren om sport en een gezonde leefstijl structureel aandacht te geven en op te nemen in beleid en curriculum.
Lichamelijke opvoeding is een essentieel onderdeel van het onderwijs, met als doel het ontwikkelen van bewegingsvaardigheden, gezondheid en sport bij kinderen. De bevoegdheid voor docenten is belangrijk, evenals de kerndoelen en eindtermen die voor het vak zijn vastgesteld. De urennorm is van groot belang, en de praktijkgerichte aanpak van lichamelijke opvoeding speelt een cruciale rol in de ontwikkeling van kinderen. Samenwerking tussen de inspectie, scholen en leerkrachten is essentieel om ervoor te zorgen dat kinderen voldoende bewegingsonderwijs krijgen.
Wie niet van een kind geniet, ziet het allermooiste niet